Review: Gerrit Komrij - De klopgeest
Gerrit Komrij heeft zichzelf ooit een 'tekstverwerkende industrie' genoemd, zodat het niet hoeft te verbazen dat hij de laatste tijd zijn boeken per twee de wereld instuurt: in het voorjaar publiceerde hij de dichtbundel 'Luchtspiegelingen' en de essaybundel 'Vreemd pakhuis', en zopas de bloemlezing 'Hutten en paleizen' en de roman 'De klopgeest' (De Bezige Bij).
De langverwachte derde roman van Komrij speelt in het Amsterdam ten tijde van de inhuldiging van de achttienjarige Wilhelmina als koningin van Nederland. Een nieuwe eeuw ligt beloftevol stralend in het verschiet, maar ook de doem van apocalyps kondigt zich aan: 'De machines daveren en de rusteloosheid van de geest baart steeds schrikwekkender leuzen.' De aan de moderne tijd ten prooi vallende stad wordt een 'grote, almachtige, bemoederende poliep die ons allemaal verslindt'.
Als een roos op een mestvaalt floreert het medium Hector, die hypnotiseert, tafels doet dansen en geesten oproept. Zijn beste truc is dat hij zich voor die occulte attracties vorstelijk laat betalen door de lichtgelovige Amsterdamse bourgeoisie. Hector wil een dandy zijn, die zijn superieure geest in elegante kleding verpakt en flirt met rebellie. Zijn opstandige verlangen naar een nieuwe wereld bezegelt zijn vriendschap met de socialist George, die van onder een vilten hoedje onophoudelijk theorieën over blanke slavernij spuwt. Maar George verraadt hun vriendschap door ze ondergeschikt te maken aan de revolutie, en Hector keert zich af van 'het maatschappelijk streven van een handjevol havelozen, deels zotten en deels onontwikkelden'. Als in de slotzin van de roman een passerend paradepaard de lakschoenen van Hector besmeurt, is hij definitief dandy af.
Komrij is geen Roosenboom, zijn boek geen historische roman waarin de research het verhaal verstikt en gevoelens in de kiem smoort. 'De klopgeest' mag dan al rondspoken in het driftig expanderende Amsterdam van honderd jaar geleden, de roman is ook wonderlijk actueel. Door op de eerste bladzijden al 'het plezier in handelssucces', 'veranderlijkheid' en 'vermaak' kenmerken van de negentiede eeuw te noemen, wordt meteen de link gelegd met de dictatuur van het kapitaal van vandaag. De Oranje-gekte bij de inhuldiging van Wilhelmina herinnert onvermijdelijk aan de enthousiaste ontvangst van Maxima. Ze geeft Komrij minder Oranjegezinde oprispingen in de pen, 't is alsof de Dichter des Vaderlands zijn diensten aan het vorstenhuis wil relativeren. Als vanouds blijft weinig veilig voor bijtende terzijdes: 'Die andere man is ongetwijfeld een dichter. Niet dat hij een crèmekleurige bundel onder zijn arm draagt, maar hij heft zijn rechterarm ten hemel en er staan twee foeilelijke vrouwen met open mond naar hem te luisteren.'
Ook Hector werpt zijn slagschaduw over het heden. De kunstenmaker wil weleens herinneren aan de met maskers goochelende Komrij: 'Ik verzin mijn leven. Of ik ontleen het aan andere levens. Of ik er al of niet in geloof, is van volstrekt ondergeschikt belang.' Hector heeft nood aan houvast in onzekere tijden en cultiveert zijn vermogen tot dromen: 'Het geloof dat ik door een sterke fantasie mijn pijn sus, is zo sterk dat ik in nuchtere toestand pijn voel die ik niet heb.' Zo gaan werkelijkheid en verzinsel een verbond aan - 'Luchtkastelen op aarde of echte kastelen in de lucht, wat doet het ertoe?' - tot alles onecht is en op losse schroeven staat. Wie meer gevoel heeft voor theater dan voor principes, leeft op het scherp van de snee. Voor de onvermijdelijke snijwonden is er de balsem van de kunst.