Review: Neil Young & Crazy Horse, Vorst Nationaal
Wie zaterdagavond tegen negenen de concertzaal van Vorst Nationaal binnenstapte, werd in één oogopslag teruggeflitst naar 1979. Neil Young maakt voor zijn huidige tour met Crazy Horse gebruik van exact hetzelfde decor als dat van de ‘Live Rust’-tour van vierendertig jaar geleden.
De in witte stofjassen gehulde roadies die wild gesticulerend tegen elkaar tekeer gaan op de tonen van ‘A Day in the Life’ van The Beatles, de oversized bordkartonnen Fender-versterkers - eerst nog in huizenhoge flightcases gehuld - die het echte materiaal aan het oog onttrekken, de reuzenmicrofoon vooraan, en – nieuw maar wel retro – twee grote videoschermen vermomd als oude buizentelevisies aan weerszijden hoog boven het podium.
Als dit ook de setlist van ‘Live Rust’ zou worden, kon er wat ons betreft nog maar weinig fout gaan. Niet dat we zwaar teleurgesteld waren toen we met opener ‘Love and Only Love’ al meteen in het 1990 van ‘Ragged Glory’ zaten. Ideale opwarmer en de perfecte song ook om de geluidsmix te finetunen: als het voorbij is zitten we een kwartier ver in de set.
We zijn vergeten te zeggen dat die set werd ingeleid door ons volkslied, de Brabançonne, met de groep eerbiedig poserend voor de reuzenversterkers – wie een hoed droeg hield ‘m voor de borst – en door een speling van het licht niet voor de Belgische maar een gigantische Roemeense nationale driekleur.
Allemaal dingen die snel vergeten waren want al als tweede song werd all time classic‘ Powderfinger’ geserveerd, gevolgd door gloednieuwe klassiekers ‘Psychedelic Pill’ en ‘Walk Like a Giant’. En dan was het tijd voor een toneeltje. Er brak een storm uit, de groep liet de instrumenten brullen, er werden plastic zakken en krantenpapier over het podium geblazen, de ventilatoren mochten op tien, en… dat duurde allemaal veel te lang.
Toen iedereen de boodschap al lang begrepen had, gingen Neil en zijn kornuiten nog ruim tien minuten door met stormen (met op het einde het wederom van ‘Live Rust’ heropgeviste grapje met de akoestische – en dit keer ook visuele – regen, en het publiek dat om ‘No rain! No rain!’ moet roepen).
Fijn dat iemand daar op zijn zevenenzestigste nog de schelmenenergie voor vindt, maar in die verspilde tijdspanne had hij ook ‘Tonight’s the Night’ kunnen spelen, bijvoorbeeld. Of ‘Cinnamon Girl’. Wat hij – we sang Hallelujah!– later zowaar nog zou spelen. Op de setlist viel weinig aan te merken. Absolute klassiekers als ‘Mr. Soul’, ‘My My, Hey Hey (Into the Black)’ en ‘Comes a Time’ (solo akoestisch) werden afgewisseld met rariteiten als ‘Surfer Joe and Moe the Sleaze’ van ‘Re-ac-tor’, onuitgegeven schoonheid als ‘Hole in the Sky’ en ‘Singer Without a Song’, en de Bob Dylan-cover ‘Blowin’ In the Wind’. Waarom dat overigens altijd ‘Blowin’ In the Wind’ moet zijn, is ons een raadsel. Eens een keertje ‘If You See Her, Say Hello’ misschien? Gratis tip. Dat hij als afsluiter voor ‘Everybody Knows This Is Nowhere’ in plaats van het eeuwige ‘Rockin’ In the Free World’ of ‘Like a Hurricane’ koos, vonden wij heel leuk.
Als het aan Ralph Molina – genialer op backing vocals dan op drums - had gelegen, was het concert overigens een pak vroeger gedaan geweest. Grappig hoe hij het tijdens één van de vele jams welletjes vond geweest en de boel met een doffe roffel stillegde, maar zich genoodzaakt zag de boel weer op te pikken omdat zijn baas dwingend bleef verderspelen. Daarin zit net de charme van deze groep schijnbare amateurs: hoe bijna elke song in complete chaos op gang getrokken wordt om dan ineens in die volstrekt unieke Crazy Horse-groove te vallen. Van Neil Young zelf – eens een hippie altijd een hippie – kregen we nog een afscheidsrede vol peace and love en flauwe zever, en dan was het echt mooi geweest.
Op wandel terug naar de auto wil een Franstalige twintiger weten wie er speelde. ‘Neil Young,’ zeg ik. ‘Et c’est quoi?’. Vijf minuten na het concert, en alweer helemaal alleen.
Quote
‘How are you doing?’