Review: Robert Palmer - Live at The Apollo
'Darween Sultana en Dil Shad Khan,' zo verklaarde het suave maatpak Robert Palmer vorige week op pagina 196 alhier, 'zijn mijn favoriete zangeressen.'
Dat hakt er meteen stevig in.
Darween Sultana en Dil Shad Khan! Het klinkt als Indische gerechte...
'Darween Sultana en Dil Shad Khan,' zo verklaarde het suave maatpak Robert Palmer vorige week op pagina 196 alhier, 'zijn mijn favoriete zangeressen.'
Dat hakt er meteen stevig in.
Darween Sultana en Dil Shad Khan! Het klinkt als Indische gerechten met ingebouwde kontbrand, maar in de hemeltergend trendy wereld waarin Palmer zich statig voortbeweegt zijn zij - wijl men goedkeurend nipt aan de pink champagne on ice, of tevreden boert na de design sushi - natuurlijk the talk of the town.
Palmer begon zijn carrière bij Vinegar Joe, en deed het met goed gevolg onder meer met Elkie Brooks, maar zijn beste periode beleefde hij in de jaren zeventig met eigensoortige rhythm and blues die plaatjes opleverde als 'Sneakin' Sally thru' the Alley' en 'Double Fun': wiegende straalstroomfunk met hoog testosterongehalte.
In de prille jaren tachtig bracht hij de ene prinsheerlijke popsong na de andere uit ('Johnny and Mary', 'Woke up Laughing') en op zijn beste cd 'Clues' zorgde hij er daarenboven samen met de gepatenteerde deegsliert Gary 'Cars' Numan met het spooky 'I Dream of Wires' voor een ware classic.
Maar daarna sloeg de pre-Parkinson toe: met het lelijkste deel van Duran Duran - de heren Taylor - scoorde hij met The Power Station met onder andere 'Some Like it Hot', 'Irresistible' en 'Addicted to Love'. Het bezorgde de man een pensioenfonds waar Jo Lernout alleen maar van kan dromen. Als muziek seks is dan zijn deze liedjes standjes met in kwaliteitsleder gehulde mejoffers die op afroep hun benen in hun nek kunnen leggen.
Sindsdien is het echter sappelen, met een handvol net-niet-hits en een serie duetten (met onder anderen UB40) maar gelukkig wél vele warme contacten met zijn Zwitserse bankier. Hij moet niet meer zo nodig, zoveel is duidelijk.
Vorig jaar trok hij voor drie maanden one night stands on auto-zen doorheen America, en tijdens die tournee parkeerde men de mobile ook voor het legendarische Apollo Theatre in Harlem om er een concert op te nemen. Voor iemand die een constitutionele haat heeft tegen tournees was dat alléén al een prestatie. Daarbovenop blijkt dat, hoezeer zijn gelegenheidcombo de songs ook de duvel probeert aan te doen, zijn werk makkelijk overeind blijft.
De rol van Andy Taylor wordt voor de gelegenheid overgenomen door de gerateerde Eddie Van Halen-kloon Eddie Martinez, die zijn masturbatoire gitaarpyrotechnieken als een hyperactieve kleuter over de leukste songs uitstort als ware het bagger, maar tussen de fwieters door valt er toch nog behoorlijk te genieten.
'Pride' krijgt bijvoorbeeld een fantastische a capella intro, met stemmenpracht die vanuit de vier windstreken tegelijk lijkt te komen, 'Woke up laughing' blijft een tegenritmische parel en Donny Wynn drumt zich zoals dat hoort een vierdubbele hernia op een hyperkinetische versie van 'Johnny and Mary'.
Palmer is constant uitstekend bij stem, croont een heel eind weg op 'Riptide' en 'Between us' maar hanteert zijn aantrekkelijke yell ook bijzonder effectief op dreunen als 'Looking for Clues' en 'Addicted to Love', een uitsmijter die wel de nek wordt omgedraaid door twee syntheziserspelers on bad acid. Naar de hel ermee!
Samengevat: wie aan zijn prostaat voelt dat hij jong was in 1980 en nog geen greatest hits van Palmer in huis heeft doet hier een koopje mee.