Review: Soundgarden - Superunknown
Gisteren, een eind na middernacht, drong met een schok tot ons door in welke wilde tijden we wel leven. In onze versterkte bunker op de heide rinkelde het servies in de kast, bierblikjes ratelden over de vloer, een gezellige tabakswalm dreef door de ...
Gisteren, een eind na middernacht, drong met een schok tot ons door in welke wilde tijden we wel leven. In onze versterkte bunker op de heide rinkelde het servies in de kast, bierblikjes ratelden over de vloer, een gezellige tabakswalm dreef door de kamer en uit de stereo knalde - voor de derde keer na mekaar - 'Superunknown' van Soundgarden. Vijftien jaar geleden was dit soort lawaai not done: men luisterde ernaar in de schemer van absoluut te mijden, met spijbelaars van de vakschool bevolkte hardrockkroegen, oorden van verderf waar iedereen stukgezeten jeans, halssnoeren met slagtanden, vuile baarden en haar tot op het middel droeg. Men gromde er - af en toe op de stenen vloer spuwend - nostalgisch over de tijd van de Noormannen ('Toen dronk men nog uit mensenschedels!') en wanneer de sfeer er echt inzat begon altijd wel één grapjurk tot groot jolijt van de omstaanders een bierglas op te eten. Het bloed dat uit zijn mond sijpelde werd in een nog heel glas opgevangen en door een vrijetijds-Satanist opgedronken. Het waren de jaren wel!
Vandaag kan metal echter weer, meer nog: het genre is in al zijn vormen levendiger en - in alle lagen en geledingen van de bevolking - populairder dan ooit. De concertzalen en hitlijsten barsten van de metalgroepen en in platenzaken treft men soms een bewuste ouder aan die door een knijpbril de hoesteksten van de nieuwe Brutal Obscenity bestudeert. Eén van de groepen die in de doorbraak van de metal een belangrijke rol hebben gespeeld is Soundgarden: de pioniers van de zogeheten Seattle-sound, die in het begin van de jaren negentig jammerlijk de boot misten en - links en rechts voorbijgesneld door andere gitaargeweldenaars - in het peloton bleven steken. Frontman Chris Cornell en trawanten trokken zich niet kniezend en knarsetandend in een donker hoekje terug: ze zijn stug hun eigen weg gegaan en die heeft hen na veel haarspeldbochten, keihard werken en een bezoekje aan de kapper naar 'Superunknown' geleid. Met deze elpee geven de vier er een lap op zoals we er in tijden geen hebben gehoord. En gevoeld.
'Superunknown' is een veelkoppig, uit talloze neusgaten dampend monster van een plaat: qua sound, qua volume en qua brutale kracht. Ruim zeventig minuten en zestien songs lang weet het viertal gezwind alle valkuilen en clichés van het genre te omzeilen: 'Limo wreck', 'Mailman' en de beukende opener 'Let me drown' zijn doorsnee Soundgarden: withete, zinderende brokken metalrock, volgepropt met messcherpe gitaren en opgejaagd door de donderende ritmes van krachtdrummer Matt Cameron en bassist Ben Shepherd. 'The day l tried to live' -met snijdende gitaaruithalen van Kim Thayill en ijselijk gegil van Cornell - onderstreept op adembenemende wijze waarom men Soundgarden wel eens de ontbrekende schakel tussen Led Zeppelin en Black Sabbath noemt en de door God zelve vooruitgezonden single 'Spoonman' - een opwindend samengaan van een opgefokte Bo Diddley-beat, rauwe gitaren en een rinkelend assortiment eetlepels - bewijst dat de heren niet te beroerd zijn op een trapladdertje te stappen en over de muren van het genre te kijken. 'Superunknown' bevat nog een paar breekijzers waarmee Soundgarden het geluid dat ze op 'Louder than love' en 'Bad-motorfinger' perfectioneerden openwrikken: 'My wave' en het donker spiralende, naar een mooie climax geduwde 'Head down' bijvoorbeeld zijn prachtige, melodieuze popsongs waarrond een dikke laag beton gegoten werd; in 'Half' zitten violen en een bedwelmende, sitar-achtige gitaar en met de prachtsong 'Black hole sun' bekent Cornell openlijk dat hij - zoals ieder verstandig mens - bij een goed glas graag naar de psychedelische Beatles mag luisteren. Wij geven u nog graag mee dat Cornell, een zanger