Review: Syd Barrett - What Colour Is Sound?
Er is in deze kolommen al stevig gefilosofeerd over de helende kracht van muziek, meestal ter gelegenheid van het verschijnen van weer een autobiografische, Freudiaans geïnspireerde of anderszins therapeutische conceptplaat van een Artiest. Bij de krankzinnig makende kracht van muziek wordt in dit positieve, mensvriendelijke blad aanzienlijk minder stil gestaan.
Toch zijn er voorbeelden genoeg van muzikale genieën wier zesde zintuig gaandeweg de overige vijf verving. Captain Beefheart is zo'n notoire weirdo. Brian Wilson ook. JJ Cale is goed op weg. En Donald Fagen verklaarde onlangs nog in Humo dat hij ooit overwogen had bij elke Steely Dan-plaat een dwangbuis te verstrekken.
Maar El Loco Supremo in de popmuziek is niemand minder dan Roger Keith (alias Syd) Barrett, ooit de spil van Pink Floyd (hij bedacht o.a. de naam en schreef hun eerste hit 'Arnold Layne'), toen die nog muziek maakten, en later een intrigerend soloartiest. En nog later professioneel kluizenaar annex parnoïde gek. Barrett was het prototype van de experimenteer-freak, die steeds een stapje verder ging: neurotische arrangementen, de eeuwigdurende laatste groef, het inlassen van geheime boodschapen in de muziek, klanken achterstevoren weergeven... Geen gimmick was hem te vergezocht. Hij gebruikte het geluid van een motor in de intro van een song lang voor Roxy Music dat met 'Love Is the Drug' deed. Hij mixte het geluid van een sigarette-aansteker met dat van een slide-solo lang voor Ry Cooder zoiets deed. Enzovoort.
Het is geen toeval dat EMI uitgerekend nu Barretts verloren gewaande solo-opnames weer uitbrengt. Barrett is nooit minder geweest dan een wereldberoemde cultfiguur, maar dankzij de seventies revival laaide de speurkoorts naar zijn onuitgegeven werk hoger op dan ooit. Op lijsten van bootleg-platen vind je zijn (al twintig jaar officieel uit de handel gehaalde) bescheiden maar intense oeuvre terug naast live bootlegs van pletwalsen als U2 en Guns N' Roses. Lenny Kravitz speelt zijn platen grijs. Prince is een fan. En Michael Jackson wil zijn gebeente kopen als hij sterft.
Syd Barretts obsessies waren muziek, schilderkunst en religie, niet noodzakelijk in die volgorde, en al evenmin in gelijke doses. Je vindt ze alledrie in ontaarde vorm terug op 'The Madcap Laughs' en 'Opel', gul van bonus tracks voorzien, en gek genoeg nog frisser klinkend dan veel nieuwe platen van pseudo-jaren zeventigers uit de jaren negentig. Barretts songs lijken meestal simpel, maar ze zijn het niet. 'Terrapin' en 'Golden Hair' zijn op het eerst gehoor lieflijke ballads, waar je toch ongemakkelijk van wordt. Soms is het een morbide tekst of die verwijzingen naar verwante geniale gekken als Lewis Caroll en James Joyce, soms een pyschedelische break die met de rest van het nummer vloekt, soms het kaleidoscopische arrangement... Altijd doet iets je béter luisteren; altijd onderscheidt Barrrett zich van het legioen doorsnee-hippie-minnestrelen dat zich zijn tijdgenoten durfde te noemen. Barretts platen zijn de vermiste soundtrack van 'One Flew over the Cuckoo's Nest'. Gek, maar goéd.
In 1972 verdween Syd Barrett. Twee jaar later startte hij 101 nooit afgemaakt opnamesessies, om dan opnieuw te verdwijnen. Voorgoed, leek het wel. Al bij al is Syd Barrett zo'n mythe geworden dat iedereen denkt dat hij al jaren dood is. Dat is niét zo: hij is wel degelijk 'alive', zij het niet 'well', en ook niet 'kicking'. Wie weet trekt deze plaat hem weer op gang. Als hij nog weet wie hij is.