Review: Tom Waits - Alice - Blood Money
Laten we, met uw welnemen, het marktterrein van de popmuziek even verlaten om ons ergens hors catégorie over te geven aan Tom Waits. Drie jaar na het hoogtepunt 'Mule Variations', een meesterstuk dat ik nog steeds niet helemaal heb opgebruikt, heeft...
Laten we, met uw welnemen, het marktterrein van de popmuziek even verlaten om ons ergens hors catégorie over te geven aan Tom Waits. Drie jaar na het hoogtepunt 'Mule Variations', een meesterstuk dat ik nog steeds niet helemaal heb opgebruikt, heeft hij nu, in één keer, twee cd's uitgebracht: 'Alice' en 'Blood Money'. Alweer duurzame muziek.
Wat erop staat, is in strikte zin niet nieuw: de songs deden in hun oorspronkelijke versie al dienst in twee theaterproducties van Robert Wilson, die bij de liefhebbers van het genre ooit wereldberoemd werd met 'Einstein on the Beach'.
In '92 monteerde Wilson 'Alice' bij het Thalia Theater in Hamburg: een spektakel dat losjes gebaseerd was op de fascinatie die Lewis Carroll voor het meisje Alice Riddle voelde, een zeker in onze jaren niet ongevaarlijke gemoedsaandoening waaruit indertijd de eeuwige boeken 'Alice in Wonderland' en 'Through the Looking Glass' zijn voortgevloeid. Twee jaar geleden voerde Wilson in Denemarken 'Woyzeck' van Georg Büchner ten tonele: een beklemmend stuk uit 1835 over de antiheld Woyzeck, een simpele man van stof en straatvuil en drek die gek wordt gemaakt door een wereld die hem met man en macht onderdrukt, net zolang tot hij zijn vrouw Marie al hallucinerend vermoordt en zelf ook uit het leven verdwijnt. Tussen twee à drie haakjes: Klaus Kinski heeft hem naar mijn smaak onnavolgbaar neergezet in de film 'Woyzeck' van Werner Herzog. De songs die Tom Waits samen met zijn vrouw Kathleen Brennan voor beide voorstellingen schreef, zijn niet illustratief, of toch niet nadrukkelijk: ze kunnen dus een eigen leven leiden, los van Alice en Woyzeck, en reken maar dat ze dat doen.
Terwijl Waits in 'Mule Variations' de lang vergeten doden uit de Amerikaanse katoenvelden tot leven wekte - naast doden die samen met hun muziekinstrument onder verdwenen juke joints begraven lagen - lijkt hij zowel op 'Alice' als op 'Blood Money' door een verzonken Europa te waren, in een of andere Weimarrepubliek. Of anders zie ik hem als immigrant op Ellis Island staan, met uitzicht op New York en met de rug naar het land van herkomst gekeerd: achter hem klinkt nu eens melancholische volksmuziek op, dan weer een polka. Vóór hem schettert jazz. Hij is een man in het niemandsland tussen twee werelden, die even overweegt om daar te blijven staan, al was het maar voor de geluiden. Tom Waits herovert allerlei muziek op het verleden: de weemoed van wel honderd dode muzikanten is in hem gevaren om nog wat voort te leven in de Eenentwintigste Eeuw. In dat soort ontvankelijkheid zit zijn kunst.
Het instrumentarium dat hij op 'Alice' en 'Blood Money' gebruikt, is merendeels akoestisch. Ook nu weer gebruikt Waits instrumenten die in onbruik zijn geraakt of gewoon te gek voor woorden zijn: van stoomorgel tot chamberlain, van trapharmonium tot Stroh-viool: een viool waarvan de klankkast door een klankbeker is vervangen, waardoor ze verder draagt. Had de Hongaarse flierefluit hem dienstig geleken, of het Japanse sleutelbeen met vingergaten, of de eensnarige tsjilp waarmee de pygmee zichzelf begeleidt als hij op rituele feesten met een smartelijk vibrato te kennen geeft dat hij best een paar ellen groter had willen zijn, dan had Waits die moeilijk verkrijgbare instrumenten vast ook gebruikt. Zijn hart is een eenzame geluidsjager. En zijn band schikt zich naar zijn mooie grillen.
'Alice' opent prachtig met de titelsong: een jazz ballad waar Sinatra vast iets in had gezien toen zijn oren het nog deden. De voorgoed gebroken stem van Tom Waits, die creatief aangewende strottenhoofdziekte, klinkt hier op haar zachtst, en de tekst kan wedijveren met de dichters van Tin Pan Alley. 'I'm Still Here' past ook in dat straatje.
Het aandeel van Kathleen Brennan in de lyrics is naar verluidt niet gering: 'She's the brains behind Pa,' zei Waits over haar. Een goed huwelijk. Voor de rest vond hij haar ook hilarisch, blasfemisch en onheilspellend. Die informatie voert mij meteen naar de Oost-Europese melancholie - tikkeltje joods, tikkeltje zigeuner - van 'Poor Edward', en ook naar 'Table Top Joe', een song à la vroege Louis Armstrong, maar dan zonder blazers: de arme Edward heeft een meisjesgezicht in plaats van een achterhoofd, zulke dingen gebeuren, en het loopt treurig met 'm af. 'Table Top Joe' is een man zonder romp, die niettemin met zijn handen - vragen hoe je je dat moet voorstellen kan het alleen maar verpesten - carrière maakt als pianist: 'I had trouble with the pedals / But I had a strong left hand / And I could play Stravinski / On a baby grand.' Waits heeft vaker gezongen over menselijke anomalieën, die thans hun heil zoeken in zelfhulpgroepen, maar vroeger gewoon te kijk werden gezet op the kermis: 'Eyeball Kid' van 'Mule Variations' schiet mij te binnen, het wezen dat een en al oog was en niets meer. En dan zijn er ook nog de figuren die Waits oproept in zijn rol van volkslokker op 'The Black Rider' uit '93, óók muziek die hij voor een productie van Bob Wilson heeft geschreven, maar die op zichzelf minder overeind blijft dan 'Alice' en 'Blood Money'. Daarin belooft hij dat bezoekers van Harry's Harbour Bizar het volgende te zien zullen krijgen: de Driekoppige Baby, Priscilla Banjano, de Apenvrouw; Jo Jo, de Jongen met de Hondenkop, Milton Malone, het Wandelend Skelet; Grace McDaniels, de Vrouw met de Muildierenkop, en voorts de hersenen van niemand minder dan Hitler. Never a dull moment.
Er staan ook een aantal hymneachtige songs op 'Alice', met één been in de kerk, zou je haast zeggen, maar daarom niet minder profaan: 'Flowers Grave' bijvoorbeeld, en 'No One Knows I'm Gone'. 'Fish and Bird' is een zo lieflijk mogelijke ballad over een vogeltje en een walvis die verliefd op elkaar zijn, en 'Barcarolle', een gedragen gondellied, deint statig op een inktzwart kanaal.
Kurt Weill spookt duchtig in het helse 'We're All Mad Here' ('Hell is such a lonely place and your big expensive face will never last'), in 'Lost in Harbour', en ook in 'Reeperbahn', een zedenschets van de hoerenbuurt in Hamburg, waarbij een grinnik niet misstaat. Nog Duitser, of in ieder geval zo Duits als Tom Waits het zich op het karikaturale af kan voorstellen, is 'Kommienezuspadt': Einstürzende Neubauten in Mahagonny, voortgestuwd door de swing van Gene Krupa. Nino Rota klinkt mee in het surrealistische 'Everything You Can Think' en in de gefluisterde poëzie van 'Watch Her Disappear', een kale tango op een hellend vlak.
'Alice' is een kleurrijke maar daarom nog geen vrolijke cd - 'We're decomposing as we go' luidt het in 'Everything You Can Think', maar 'Blood Money' is nog minder vrolijk, al zie je doorheen de grauwsluier weer vele kleuren. Opnieuw werkt Kurt Weill na: in de openingssong 'Misery Is the River of the World,' waarin ook een vleug circusmuziek zit: 'If there's one thing you can say about mankind / There's nothing kind about man / You can drive out nature with a pitch fork / But it always comes roaring back again.' 'God's Away on Business' is een marsje voor skeletten, met Stewart Copeland, ex-Police, op drums, en bluesman Charlie Musselwhite aan de mondharmonica. Die speelt ook nog mee in het drieste zeemanslied 'Starving on the Belly of a Whale'.
'Lullaby' en 'Woe' doen denken aan tijden vóór de radio, aan het repertoire van vaders die 's avonds ter vermaak aan de buffetpiano plaatsnamen, en met de rest van he