Richard Hawley - Hollow Meadows
Wat voorafging: in jaargang 7 van de topserie die we ’s mans discografie onderhand mogen noemen, maakte Richard Hawley ‘Standing at the Sky’s Edge’, een plaat die de geest van Oasis opriep en druggy gitaarsolo’s bevatte.
Er stond een song op die aan The Stooges deed denken en een paar andere herinnerden aan Screaming Trees, de groep die ons ooit deed kennismaken met Mark Lanegan, wiens bariton aan die van Hawley verwant is. Hawleys zevende plaat bivakkeerde dus op zeer psychedelische hoogplateaus, de versterker stond meer dan eens op elf, en één song heette ‘Leave Your Body Behind You’. Rats vergeten wie de trofee ‘voetjes-op-de-grond-plaat-van-2013’ wél heeft gewonnen, maar Hawley was het dus zeker niet.
Aflevering 1 van jaargang 8 van de onderhand zeer verslavende Richard Hawley-serie begint níét in hogere sferen, en evenmin bij ‘Leave Your Body Behind You’. Integendeel, de troubadour ligt met een gebroken voet én been (en met rugklachten) thuis te herstellen met een Dafalgan Forte. Het duurt lang voor hij opnieuw kan stappen, de weg naar zijn tuinhuisstudio – Disgracelands – vindt en opnieuw voetje voor voetje aan wandelingen door zijn home town Sheffield begint.
De nieuwe van Hawley zijn meest introverte cd noemen is niet overdreven. Maar echt horen komen had ik ’m niet. Dat heeft te maken met het vooruitgeschoven ‘Which Way’, dat qua ritme en met dat aangetrapte fuzzpedaaltje aan ‘A Girl Like You’ van Edwyn Collins doet denken. Er wordt niet echt een meisje bezongen, de gogodanseressen zijn ook geen 20 meer, schaduwen vallen in tekst en muziek, maar toch: het swingt, het is pop, er valt zelfs een beentje bij te strekken. Ook ‘Heart of Oak’ kenden we al: een song in de stijl van Echo & The Bunnymen onder een gevaarlijke maan. De twee songs vertellen weinig tot niks over de negen andere die ‘Hollow Meadows’ zo weergaloos mooi maken. Het waren tot voor kort twee prima singles, nu zijn het enigszins zonevreemde optrekjes in een prachtig croonerland.
Opener ‘I Still Want You’, bijvoorbeeld, is een lage toon, gaat Lambchop-traag vooruit en is één van de songs die een demo is mogen blijven: veel van Hawleys songs waren dit keer al af in het tuinhuis.
‘Long Time Down’ is een midtempo-moment dat niet detoneert: ‘Now it’s time to move on / Into solid groud’, zingt Hawley terwijl een gitaar en een banjo – allebei van zijn vriend Martin Simpson – mooi boven en onder mekaar glijden en krabbelen. Ondertussen is een rustige Elvis in the building, en zijn ook de aanzwellende oe-hoe’s van de Hick Street Chip Shop Singers heel mooi.
Over de teksten kan ik niet veel vertellen, de werkelijk perfecte muzikale arrangementen trekken nu al acht beluisteringen lang de meeste aandacht. In verband met ‘The World Looks Down’ weet ik niet of de zanger een iPad dan wel een telescoop heeft gekocht, en ik wíl het ook niet weten. Over de afsluiter ‘What Love Means’ heb ik tot m’n verbazing gelezen dat het over ’s mans oudste dochter gaat die het huis verlaat – ik had eigenlijk iets heel anders gehoord. En het verhaal over de Hollow Meadows-plek, een stukje Sheffield dat – zoals op al Hawleys platen – een plaats in het hart krijgt, blijkt dit keer nog moeilijker samen te puzzelen dan anders.
Hawley mijmert veel, maar lijkt weinig echt te piekeren. De plaat is weemoedig, maar gemoedelijk-weemoedig. De songs zijn van een zekere afstand opgetekend, maar doen nergens afstandelijk aan. Ze lopen gelijk met die van de cd ‘Truelove’s Gutter’, maar er vibreren vandaag minder glazen en er zingen minder zingende zagen. De ambitie is amper symfonisch, strijkers worden propertjes gearrangeerd, nergens neemt een orkest het over van de crooner, niemand laat zomaar een instrument rondslenteren – ook Jarvis Cocker niet, die in ‘Nothing Like a Friend’ een Rheem Kee super bass-synthesizer bespeelt, mogelijk gekocht in de eBay-afdeling waar men alleen in vintage doet. ‘And all the things I ever loved / Each day with the glory of it all’, zingt Hawley ergens, en het gaat over een T-shirt wassen, klokkijken en hopen dat de kinderen het kot niet afbreken. Familiegeluk dus, wellicht verpakt in weemoed om naar die kleine, gewone dingen niet té beaat te staan glimlachen. Er is een serenade bij, de ene trage is al wat traditioneler dan de andere, een enkele keer, in the wee small hours of the morning, hoor ik de man zelfs een sigaret schooien van Frank Sinatra.
‘Hollow Meadows’ zit zeer elegant in het pluche en is in die mate in de Engelse grond geplant – hun blues, hun country en hun folk – dat de grootste invloed er één uit de toekomst zou kunnen worden. Want het zou me niks verbazen mocht Alex Turner van Arctic Monkeys en The Last Shadow Puppets ‘Hollow Meadows’ al suf geanalyseerd hebben. Gewoon om klaar te zijn als de eerste midliferimpel zich aandient.