'Rondjes in de derrie' Dwarskijker over 'Merci Sven' en 'Blind getrouwd'
De zoon van Sven Nys, die thuis weleens voor dj speelt, mocht onder de hoede van Zohra even de geluidshinder van een machinepark in een textielfabriek in een lagelonenland nabootsen.
Merci Sven
Eén – 6 maart
Ik deug bijna nergens voor, zelfs niet als sportliefhebber. Op zondag sla ik dan ook veel sportprogramma’s over, maar dit keer trok de titel ‘Merci Sven’ me in de late avond onweerstaanbaar aan. De dankbaarheid die eruit sprak, wou ik weleens meemaken, zij het louter op de televisie. ‘Merci Sven’ beoogde een beknopte weergave te zijn van een evenement in het Sportpaleis dat het einde van de profcarrière van Sven Nys, de gevierde veldrijder, moest markeren. In het dorp van mijn jeugd, waar ik al mijn karakterologische eigenaardigheden heb opgelopen, behoorde het veldrijden tot de plaatselijke omgangsvormen. De schepen van Sport & Cultuur vond er sport al cultureel genoeg. Ik heb dan ook nooit veel belangstelling voor het veldrijden gekoesterd, maar ik zie wel in dat deze sport, waarbij geen fietsweer juist fietsweer is, uitstekend het Vlaamse arbeidsethos in modderplassen weerspiegelt: rondjes draaien in de derrie, en al met al geen meter vooruitkomen. Maar dat heeft de grote kampioen Sven Nys nooit belet om een volksheld te worden, die ter gelegenheid van zijn afscheid het Sportpaleis tot twee keer toe kon doen vollopen. Aan volkshelden raak ik niet, ook wel een beetje uit angst voor lynchmenigtes die in het uur tussen hond en wolf mijn kant uitkomen.
In ‘Merci Sven’ was Sven Nys bijna tot tranen toe bewogen toen zijn moeder in een filmpje getuigde van zijn prille kindertijd: hij huilde aan één stuk door en zodra hij daartoe bij machte was, molde hij, op orkaankracht doorhuilend, alle huwelijkscadeaus van zijn ouders. Svens vader, die in dat filmpje naast de moeder had plaatsgenomen, opteerde voor een stilzwijgen dat ook voor niet-lezers boekdelen sprak. Zag ik hem vol spijt terugdenken aan de lavalamp die Svennetje destijds blèrend naar de sodemieter had geholpen? Of beeld ik me maar wat in?
Vervolgens werd ‘Merci Sven’ een programma waarbij ik het gevoel kreeg dat de regisseur er zijn handen van had afgetrokken: een vorm- en ritmeloos geheel waarin collega-veldrijders een wielerwedstijd op loopplanken fingeerden, die Sven tegen alle verwachtingen in won. De zoon van Sven, die thuis weleens voor dj speelt, mocht onder de hoede van Zohra even de geluidshinder van een machinepark in een textielfabriek in een lagelonenland nabootsen. Ik was begaan met Gabriel Rios die zijn broze liedje ‘Gold’ zong, terwijl het publiek erdoorheen applaudisseerde omdat het de hoogtepunten uit de sportcarrière van Sven Nys op een beeldscherm te zien kreeg. Peter Van de Veire, de ceremoniemeester, loeide bij gebrek aan tekst te pas en te onpas ‘Svééééén Nyyyyyyyyyyyyyyyyyyyyys! Svéééééén Nyyyyyyyyyyyyyyyyyyyyys! Svééééééén Nyyyyyyyyyyyyyyyyyyyys! Hij klonk als een ringspeaker in de bokssport – verkeerde sport dus – maar nog meer als iemand tot wie het nog niet is doorgedrongen dat de geluidsversterking ondertussen erg geavanceerd is in de beschaafde wereld. The Beatles moesten het met veel, véél minder doen in het Shea Stadium. Op het podium van het Sportpaleis zette ook Michel Wuyts, van wie het ruime publiek wielerkundig gemurmel gewoon is, bij de aanblik van de onbestemde massa ineens een geweldige keel op. Ik citeer hem even: ‘Svéééén Nyyyyyyyyyyyyyyyyyyyyyyyys! Bulderstemmen in Sportpaleizen roepen onder mijn schedeldak nogal snel herinneringen aan nare tijden op.
‘Ik ben niet de persoon om een speech voor te bereiden’: als apotheose improviseerde Sven Nys een toespraak. Alsof de duivel ermee gemoeid was, schoten woorden nogal snel tekort, waardoor Sven zichzelf geheel a capella en consequent vals begon toe te zingen: ‘We zingen hoempa hoempa hoempa hoempa Svenneke Nys’. De massa viel iets te enthousiast in. Het kan niet anders of deze grote kampioen heeft het erg met zichzelf getroffen, en zijn supporters zullen die avond in het Sportpaleis wel een belevenis hebben gevonden, maar te zijner ere had de openbare omroep de uitzending van dit televisieprogramma – hoempa hoempa hoempa – moeten voorkomen.
undefined
''Blind getrouwd' doet zijn voordeel met het overaanbod aan singles die om een single verlegen zitten. Of ze tezamen een plaag van deze tijd vormen, daar spreek ik me wegens vrijwillige onbevoegdheid liever niet over uit'
Blind getrouwd
VTM – 7 maart
Je bevindt je ten paleize in een luisterrijke zaal. Daar maakt de koning aanstalten om je eigenhandig in de adelstand te verheffen, want het staat ook in de hogere kringen buiten kijf dat je iemand van grote verdienste bent, niet het minst op het gebied van de Belgische ballonvaart. Terwijl je op de jubeltonen van loftrompetten nader tot de troon van Zijne Majesteit schrijdt, merk je dat de erehaag je met toenemende verbijstering aanstaart. Ook van ’s konings fieselemie, die doorgaans zo goed als uitdrukkingsloos is, lees je ontzetting af. Met een schok dringt het tot je door dat je in je blote kont te kijk loopt. Je pieleman, in de regel een lichtschuwe figuur, is uiteraard ook aan de blikken van de genodigden blootgesteld. Iemand roept in drie landstalen: ‘Meneer, uw gedrag is onwaardig en schandalig, en het hele land zal u veroordelen!’ Het type onbehagen dat een mens tijdens zo’n klassieke droom gewaarwordt – gêne en beklemming tegelijk – is verwant aan wat ik tijdens ‘Blind getrouwd’ gevoelde, een programma waarin twee voormalige alleenstaanden maar niet uit een droom wakker kunnen schieten. Is een droom waaruit je niet kunt ontwaken een nachtmerrie? In dit programma lijkt niemand zich dat af te vragen.
‘Blind getrouwd’ doet zijn voordeel met het overaanbod aan singles die om een single verlegen zitten. Of ze tezamen een plaag van deze tijd vormen, daar spreek ik me wegens vrijwillige onbevoegdheid liever niet over uit. Laat ik ze dan maar een tijdverschijnsel noemen, om van ze af te wezen. De bedenkers houden vol dat ‘Blind getrouwd’ geen datingshow is, maar veeleer een wetenschappelijk methode die volgens de Deense klinisch psycholoog Gert Martin Hald duurzame huwelijken in de hand werkt. Bij de commerciële televisie klinkt het adjectief ‘wetenschappelijk’ altijd net iets te betrouwbaar om geen argwaan te wekken. Het deelnemersveld beveelt zijn lot in handen van een kransje menswetenschappers die door middel van uitputtende vragenlijsten en diepgravende persoonlijke gesprekken uitzoeken welk dekseltje er perfect op welk potje past. Een master in de seksuologie, tevens moraalfilosofe en systematische relatie- en gezinstherapeute, vroeg aan een huwelijkskandidaat: ‘In welke productjes geloof jij zoal, Jonas?’ En weldra bleek Jonas, die in sommige productjes geloofde, op wetenschappelijke gronden voor Inge geboren te zijn, en Inge op haar beurt ook voor Jonas. Zonder elkaar ooit ontmoet te hebben, moesten ze volgens het wetenschappelijke format spoedig trouwen, met alles erop en eraan. Geen half werk. De alternatiefjes voor het huwelijk waren kennelijk op. Zij zouden elkaar voor het eerst op de huwelijksceremonie zien en verder geen flauwekul. Inge, die nog bij haar ouders woonde, belde haar moeder op: ‘Moeder, ik ga trouwen.’ ‘Ja, da’s goed,’ klonk het aan de andere kant van de lijn, op de toon van ‘’t zal mij worst wezen en ik ben naar ‘Familie’ aan het kijken.’ Moederlief drong geenszins op een nadere verklaring aan. Verbazend dat haast niemand uit de familie-, vrienden- en kennissenkring van de aanstaande bruid en bruidegom een kanttekeningetje plaatste bij die echtverbintenis in den blinde. Nu ja, die hachelijke onderneming was wel wetenschappelijk onderstut door een klinisch psycholoog, een psychotherapeute, een relatietherapeute, een stuk of twee masters in de seksuologie, en een moraalfilosofe en systematische relatie- en gezinstherapeute. Probeer heden ten dage maar eens een loodgieter te vinden als het leidingwater je in je woonkamer naar de lippen aan het stijgen is.
Op de grote dag zag ik de vader van de bruid, toen hij even de camera vergat, sceptisch kijken en vervolgens dof voor zich uitstaren, alsof hij vergeefs een aanknopingspunt met de reguliere wereld had gezocht. Op weg naar het stadhuis, waar ze haar aanstaande voor het eerst onder ogen zou komen, zei Inge: ‘Ik kan bijna niet geloven dat dit echt is’ en even later had ze het gevoel dat ze droomde. Reality speelt zich altijd op een steenworp van de gangbare werkelijkheid af, dit keer in een trouwzaal waar de dienstdoende ambtenaar van de burgerlijke stand sprak: ‘Nog nooit hebben we bruid en bruidegom aan elkaar moeten voorstellen.’ Ook hij leek merkwaardig licht over dit wetenschappelijke huwelijk heen te gaan, alsof hij zelf ook dacht dat hij speciaal voor de commerciële televisie even in een andere dimensie was gesukkeld. Nu, wetenschappelijk gezien leken bruid en bruidegom, au fond proefkonijnen, het op het eerste gezicht goed met elkaar te kunnen vinden. Ze knapten niet op elkaars uiterlijk af en een kuise kus voelde volgens Inge ‘echt goed’ aan in de vlucht. In de loop van de bruiloft leken ze nog meer pluspunten bij elkaar te ontdekken, en wellicht kwamen ze er gaandeweg ook achter dat ze in precies dezelfde productjes geloofden. Dat nam niet weg dat ik me steeds oncomfortabeler ging voelen tijdens dit programma, alsof iets aldoor niet klopte. Inlevingsvermogen kan een mens parten spelen.
Ik neem redelijkerwijs aan dat niet alle gearrangeerde huwelijken spoedig doodlopen. Zelfs in koele verstandshuwelijken kan meer toekomst zitten dan de echtelieden dachten toen ze destijds na ampele overwegingen en illusieloos ja zegden, maar ‘Blind getrouwd’ leek me behalve een stap in de richting van de Heerlijke Nieuwe Wereld ook ontstellend oppervlakkig. Ik houd er rekening mee dat zulke oppervlakkigheid een nieuwerwetse kwaliteit is die mij vooralsnog ontgaat. Ach, je moet meegaan met je tijd, desnoods gevankelijk. Na vijf weken moeten de echtelieden in dit programma beslissen of ze hun huwelijk aanhouden of toch maar lekker gaan scheiden. ’t Is maar een spel, een experiment. Draait de commerciële televisie op voor de echtscheidingskosten? Stijlvoller hoeft het voor mij niet te worden.
Rudy Vandendaele