'Rooskleuriger dan ooit tevoren' Dwarskijker over 'Meat Loaf: In and Out of Hell' en 'Keith Richards: The Origin of Species'
Teenagers van mijn lichting hebben 'Paradise by the Dashboard Light' destijds tot balens toe gehoord.
In het retrospectieve vergezicht dat ik, om tijd te winnen, in één woord ‘vroeger’ noem, komt Meat Loaf voor als merkwaardig randgeval: in 1977 deed hij van zich horen met ‘Bat Out of Hell’, een elpee waarop de noemenswaardige single ‘Paradise by the Dashboard Light’ de rest van het materiaal overdonderde: een in 8 minuten en 28 seconden samengebalde rockopera, die teenagers van mijn lichting destijds tot balens toe hebben gehoord. Het was in die dagen dat punk al in de verte rommelde. Tussen haakjes: het begrip paradise-by-the-dashboardlight, met koppeltekens, is in het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal opgenomen. Volgens Van Dale betekent het: seksueel verkeer in de auto. Er is geen woord van gelogen.
In de documentaire ‘Meat Loaf: In and Out of Hell’ zag ik de huidige Meat Loaf, die veeleer genadig ouder is geworden, ergens in een zaal op de Strip in Las Vegas vragen van een zittend publiek beantwoorden. De formule heet Rocktellz & Cocktails – er wordt geschonken – en is een soort vragenuurtje waaraan een concert vastzit. Het lijkt me iets waar een artiest zijn nadagen mee doorkomt, ook al maakt Meat Loaf nog altijd platen en gaat hij nog steeds op tournee alsof zijn nadagen naar een later tijdstip zijn verplaatst. In 2006 had hij nog een hit in Noorwegen, met ‘It’s All Coming Back to Me Now’, een duet met de Noorse zangeres Marion Raven, maar daar heb ik niets van gemerkt, wellicht omdat mijn hoofd er niet naar stond. Nu ja, een wereldomspannend succesnummer als ‘Paradise by the Dashboard Light’, dat in het collectieve geheugen van mijn generatie is gestanst, zal hem wellicht levenslang baat brengen, wat me erg fijn lijkt. En misschien zijn fans trouwer en aanhankelijker dan ik doorgaans wens te geloven.
Iemand uit het publiek vroeg hoe oud Meat Loaf zich voelde als hij z’n ogen sloot.’ Hij antwoordde: ‘Als ik m’n ogen dichtdoe als ik zing? Dan ben ik net zo oud als het personage uit de song in kwestie.’ De jongen uit ‘Paradise by the Dashboard Light’ is 17, net als het meisje met wie hij op de achterbank van een Amerikaanse auto in een jaren 50-sfeertje aan heavy petting doet: ‘And we’re glowing like the metal on the edge of a knife’: het is me wat. Op de plaat was dat meisje Ellen Foley, maar live en in de clip die ik zo vaak in ‘AVRO’s Toppop’ heb gezien, is ze Karen De Vito, die in deze documentaire aan het woord kwam. In de clip was ze een warmbloedig Italiaans opdondertje, wier gulzige toneelkus met Meat Loaf het natuurlijke muilen haast overtrof. Nu haar zwarte haren grijs geworden zijn, heeft ze de gedaante van een hippiechick op jaren aangenomen, zo’n type dat aan tai chi doet en graag een boom opzet over het verband tussen karma en kruidenthee. Ze herinnerde zich wat ze dacht toen ze voor het eerst de muziek van ‘Bat Out of Hell’ te horen kreeg: ‘It’s really kick-ass’. Ze bracht er een verontschuldigend glimlachje bij voort. ‘Moet je mij horen: ‘Kick-ass’,’ zag je haar denken.
Jim Steinman, de songschrijver van ‘Bat Out of Hell’ die nadien nog vaker met Meat Loaf heeft samengewerkt, kwam uiteraard vaak ter sprake in deze documentaire, maar hij ontbrak vreemd genoeg als getuige. We vernamen dat het niet aldoor geboterd heeft tussen Steinman en Meat Loaf, en daar moesten we het mee doen. In ieder geval was zijn afwezigheid een opvallende hiaat. Jim Steinman, een buitenbeentje, schreef rockmuziek die, naar hij zelf zei, het midden hield tussen Wagner en Little Richard. Hij tartte de gangbare songstructuren van de rock-’n-roll en schrok daarbij niet terug voor pathos, bombast en theatraliteit. En kitsch. Songs van het brede gebaar, zou je kunnen zeggen. Meat Loaf, een acteur, was dan ook de aangewezen zanger van die songs, en het buitenbeentje Todd Rundgren, zelf dol op barokke gekte, moest ‘Bat Out of Hell’ noodzakelijkerwijs producen. Lang geleden dat ik de naam Todd Rundgren nog had gehoord, en zo mogelijk nog langer is het geleden dat ik die naam nog in een stukje heb vermeld. Mocht u zich afvragen wie Todd Rundgren is, dan doet u daar goed aan.
De hel uit de titel van deze documentaire sloeg nog het meest op de jeugd van Meat Loaf, die zich in Dallas, Texas had afgespeeld. Op school, waar hij als Marvin Lee Aday bekendstond, werd hij uitgelachen omdat hij dik was. Thuiskomen was ook geen uitweg: zijn vader, een gewelddadige alcoholist, sloeg hem soms met zoveel ijver dat er hechtingen aan te pas kwamen. Zijn moeder was zijn enige toeverlaat, maar ze stierf vroeg. Een jeugd als het beroerde scenario van een drakerige B-film, daar kwam de aanhef van zijn leven op neer. Tijdens een American football-training trapte Marvin Lee Aday op de voet van de coach, die volgens een omstander zou hebben uitgeroepen: ‘You meat loaf son of a gun!’ Zou die vent er later in het café nog over hebben opgesneden dat Meat Loaf zijn artiestennaam aan hém te danken had? Ik vrees van wel.
undefined
'Een mengeling van wraak en talent is een kracht, niet het minst in creatief opzicht'
Op school hield Marvin Lee Aday zich al met podiumkunsten bezig. Eén van zijn jaargenoten prees zijn centre stage ability, een formulering die je niet meteen van de gemiddelde Texaan zou verwachten. Nu, ze kan ook de ironische vertaling van ‘een hoop aanstellerij’ zijn. Op een dag toog Marvin Lee Aday met medeneming van zijn centre stage ability naar de luchthaven. Hij was de ellende thuis meer dan zat en nam zich voor het eerste het beste vliegtuig te nemen. ‘Mijn bestemming had evengoed Idaho kunnen zijn,’ zei Meat Loaf, ‘maar het werd Los Angeles, Californië.’ The Capital of Showbusiness: ook toevallig. In LA nam hij volgens zijn overlevering meteen een taxi naar de beroemde club Whisky A Go Go aan Sunset Boulevard, waar de omgeving er in zijn ogen uitzag alsof Fellini ze had geregisseerd: een geschikte plek om herboren te worden aan het eind van de jaren 60, en aldus geschiedde. Toen hij een baantje als valet had, vroeg iemand of hij kon zingen, wat een nogal ongewone vraag is aan iemand die voor de kost auto’s parkeert. Nadat hij geantwoord had dat hij daadwerkelijk kon zingen, kreeg Meat Loaf een rol in de musical ‘Hair’. Daarna viel hij op als Eddie in ‘The Rocky Horror Picture Show’ en op een mooie dag in New York ontmoette hij Jim Steinman, waarna hun beider momentum niet lang meer uitbleef. Een mengeling van wraak en talent is een kracht, niet het minst in creatief opzicht, maar of wraak een drijfveer van Meat Loaf is geweest, kwamen we niet te weten. Het werd hem ook niet gevraagd. Mocht het aanbod van de inheemse televisie deze zomer niet zo armetierig zijn, dan had ik ‘Meat Loaf: In and Out of Hell’ probleemloos buiten beschouwing gelaten.
Laat ik het binnen dit bestek eens over een programma hebben dat ik puur voor mijn plezier op BBC 2 heb gezien: ‘Keith Richards: The Origin of Species’ van de excellente documentairemaker Julien Temple. Het is me altijd een genoegen om naar een close-up van het getaande hoofd van Keith Richards te kijken, waaraan zo nu en dan een sierlijke pluim sigarettenrook ontsnapt. Het hoofd van een rovershoofdman, een zigeunerbaron, en ja, een kaperkapitein, en vooral het juiste hoofd voor iemand die – om maar één voorbeeld te noemen – de riff van ‘Jumping Jack Flash’ heeft opgehoest. In december wordt hij 73, maar zijn schelmse cool is al lang tijdloos. Aan de hand van een schat aan archiefbeelden toonde Julien Temple wat Keith Richards, een oorlogskind, zoal had gezien tussen 1943 en de dag in 1961 dat hij Mick Jagger tegen het lijf liep, die in het bezit bleek te zijn van een elpee van Muddy Waters en één van Chuck Berry. ‘Hem beroven was de moeite waard,’ zei Keith nu, met die kraak in z’n stem. Veel van wat Keith vertelde was me al bekend van zijn autobiografie, maar ik kan maar geen genoeg krijgen van zijn ietwat slepende spreektrant, laat staan van zijn gegrinnik om het leven.
Een man van bijna 73 herinnert zich nog steeds kattenkwaad, en voorvallen als die keer dat hij de sterkste jongen van de klas, een agressieve pestkop, haast per ongeluk tegen de vlakte had geslagen, waardoor hij ineens op handen werd gedragen. En dan was er ook nog de wolk van parfum die altijd aan zijn zeven hupse en goedgebekte tantes voorafging. Keith sprak met veel liefde over het knapenkoor waar hij, tot hij de baard in de keel kreeg, deel van had uitgemaakt: ‘Een hymne sla ik nog steeds niet af.’ Ook de padvinderij was hem dierbaar: hij had er zijn leiderstalent ontdekt, dat hij naar eigen zeggen nog steeds nodig had om z’n band samen te houden. Een paar keer hield het grinniken op, toen hij het over zijn onbehagen bij het horen van sirenes had, die hem altijd weer aan het luchtalarm in zijn prilste kindertijd deden terugdenken: Dartford, zijn geboorteplaats, werd zwaar gebombardeerd door onze voormalige vijanden. In alle ernst sprak hij ook over zijn welgemeende afkeer van het establishment in al zijn verschijningsvormen. Nadat hij klaar was met zijn opleiding als reclametekenaar, en de consumptiemaatschappij al aan het warmdraaien was, ging hij solliciteren bij het reclamebureau J. Walter Thompson. ‘Ik wist zelf ook wel dat mijn portfolio niks voorstelde,’ zei hij, ‘maar één van die gasten vroeg me: ‘Kun jij een behoorlijk kopje thee zetten?’ Ik antwoordde: ‘Ja, hoor, maar niet voor u.’ Een paar dagen later ontmoette ik Mick Jagger.’
Het blijft wonderlijk dat enkele bleke Britse oorlogskinderen, die in hun middelbareschooltijd liefde voor de blues hadden opgevat, nieuwe tijden hebben aangekondigd. De dageraad zou rooskleuriger zijn dan ooit tevoren, voor zo lang als een dageraad duurt. Uit het naoorlogse zwart-wit barstte ook in deze documentaire een waaier aan kleuren tevoorschijn. Het procedé van ‘Keith Richards: The Origin of Species’ had Julien Temple al met succes uitgeprobeerd in ‘London: The Modern Babylon’, een ook al prachtige documentaire die nog steeds bij de digitale zender Sundance te zien is. De kunst zit ’m zowel in de research – een schattenjacht – als in de subtiele en esthetische aaneenrijging van al die bijzondere archiefbeelden die het voorbijgaan van alles en nog wat even afremmen. ‘Keith Richards: The Origin of Species’ zou niet op Canvas misstaan. Het is een erg Britse aangelegenheid, maar Keith Richards is dan weer van de hele wereld.
Rudy Vandendaele