Salman rushdie‘Victoriestad’
Salman Rushdie na de aanslag: ‘Mijn aanvaller wil onschuldig pleiten. Veel succes: die idioot heeft me voor de ogen van honderden getuigen neergestoken’
Toen Salman Rushdie vorige zomer 75 werd, had hij een rustige oude dag in gedachten. De prijs die de Iraanse ayatollah Khomeini in 1989 op zijn hoofd had gezet wegens zijn roman ‘De duivelsverzen’ leek na de reële dreiging – vertalers en uitgevers van zijn werk werden het slachtoffer van aanslagen – niet meer dan een nare herinnering te zijn. Aan dat gevoel van veiligheid kwam brutaal een einde: op 12 augustus vorig jaar werd Rushdie tijdens een lezing op een haar na vermoord. ‘Vijftien messteken, zó pak je het dus aan.’
De setting: het jaarlijkse kunst- en literatuur-festival in het idyllische Chautauqua, een stadje aan een meer in de staat New York. De dader: Hadi Matar, een 24-jarige Amerikaan die geradicaliseerd was na een bezoek aan zijn vader in Libanon. ‘De duivelsverzen’ had hij hooguit doorbladerd, maar hij had heel wat YouTube-video’s over Rushdie bekeken en besloten dat de Brits-Indiase schrijver de baarlijke vijand van de islam was – het oude riedeltje van de ayatollah. Nadat hij op Twitter over het festival had gelezen, sprong hij op de bus naar Chautauqua, waar hij de nacht onder de sterren doorbracht. De volgende ochtend wachtte hij zijn kans af: toen Rushdie op het podium verscheen voor een duizendkoppig publiek, rende Matar naar voren en stortte hij zich met een mes op de schrijver. Rushdie werd zwaargewond aan zijn linkerhand, zijn hals, zijn gezicht en zijn buik, en overleefde de aanslag -ternauwernood.
– Hoe gaat het vandaag met u?
SALMAN RUSHDIE (droog) «Ik heb betere tijden gekend. Ik ben blind aan mijn rechteroog en kan mijn linkerhand nog altijd niet goed gebruiken. Maar na zes weken in het ziekenhuis en een lange revalidatie is het ergste achter de rug. Ik kan rondlopen, ik slaap weer, de nachtmerries ebben stilaan weg. En ik ben blij dat ik weer onder de mensen kom en over mijn nieuwe boek kan praten: ik heb de voorbije maanden mijn portie belabberde Netflix--reeksen wel gehad. Godzijdank was het WK voetbal er nog (grinnikt).»
– Na al die jaren leek de dreiging geweken, nu had het in één keer afgelopen kunnen zijn met u: meer dan enkele centimeters heeft het niet gescheeld.
RUSHDIE «Sinds de fatwa heb ik moeten inzien dat ik nooit meer helemaal veilig zou zijn – hoogstens misschien iets minder onveilig, naarmate de haat wegebde. Ik wist ook heel goed dat het gevaar niet per se in een gecoördineerde operatie van de Iraanse Revolutionaire Garde of de Hezbollah school: één geschifte eenzaat was genoeg. En kijk, zo is het ook gegaan. (Zucht) Al was er intussen zoveel tijd overheen gegaan dat ik stiekem hoopte dat de hele zaak achter mij lag.
»Over nachtmerries gesproken: kort vóór Chautauqua had ik gedroomd dat ik met iets scherps werd aangevallen door een soort gladiator. Opmerkelijk.»
– Herinnert u zich iets van de aanslag?
RUSHDIE «Natuurlijk, ik ben de hele tijd bij bewustzijn gebleven. Ik had het geluk dat er vier dokters in het publiek zaten. Ik weet nog dat iemand zei dat ik mijn rechteroog dicht moest houden, en dat ik niet mocht knipperen omdat ze probeerden het bloed te stelpen. En mijn linkerhand deed verschrikkelijk pijn, ik riep: ‘Wat is daarmee aan de hand?’»
– Wie of wat helpt u te vergeten dat het gevaar nog altijd achter iedere hoek schuilt?
RUSHDIE «Mijn therapeut (glimlacht). Hij kent me door en door, al van vóór de aanslag. En hij heeft een hele kluif aan me.»
– Praat u met hem over uw aanvaller? Wie is Hadi Matar voor u?
RUSHDIE (snuift) «Een idioot.
»Ik weet niet wat ik van hem moet denken, want ik kén hem niet. Het is alsof ik maar geen greep kan krijgen op een personage voor een boek: hij blijft in nevelen gehuld, een leeg silhouet. Het enige wat ik van hem heb gezien, is dat kranteninterview waarin hij zichzelf aan de galg praatte (kort na de aanslag sprak Matar vanuit de gevangenis met de New York Post, red.). Alleen een idioot doet zoiets.»
– Ik heb met zijn advocaat gesproken. Matar is van plan onschuldig te pleiten.
RUSHDIE «Hij heeft me voor de ogen van honderden getuigen neergestoken: veel succes.»
– Matar zou door een bezoek aan zijn vader geradicaliseerd zijn, en in zijn e-mails stond naast zijn naam een foto van de Iraanse geestelijke leider ayatollah Khamenei, de opvolger van ayatollah Khomeini. Wie draagt in uw ogen de verantwoordelijkheid voor de aanslag?
RUSHDIE (scherp) «Hijzelf, natuurlijk. Die idioot Matar.»
– Niemand anders? Denkt u nooit: de beveiliging van het festival had beter gekund?
RUSHDIE «Als er iets is wat ik in de voorbije dertig jaar heb geleerd, is het om niet achterom te kijken. Met bitterheid en wrok kom je nergens. Morgen is belangrijker dan gisteren.»
VOGELVRIJ
Vóór hij met ‘De duivelsverzen’ in het oog van de storm terechtkwam, was Salman Rushdie al met een klap op het literaire toneel verschenen. De schrijver is opgegroeid in Mumbai, in een gezin van seculiere moslims. Zijn vader, een textielproducent met een beroer-de neus voor zaken, las hem voor uit de fantastische verhalen van het Oosten: de sprookjes van Sheherazade uit Duizend-en-één-nacht, de dierenfabels van de Pañcatantra uit Kasjmir, en de legendarische avonturen van Amir Hamza, een oom van de profeet Mohammed. De jonge Salman werd al snel geobsedeerd door al die verhalen, die hij als zijn kostbaarste erfenis beschouwde. Uren bracht hij door in de plaatselijke boeken-winkel; hij verslond de twee grote epische heldendichten in het Sanskriet, de Ramayana en de Mahabharata, en later ook de klassieke Griekse en Romeinse mythen en de boeken van P. G. Wodehouse over de Britse gentleman Bertie Wooster en zijn butler Jeeves.
RUSHDIE «Ik las alles door elkaar: Britse humor, klassiekers, religieuze teksten. Niets was heilig voor me, en tegelijk geloofde ik alles wat ik las. Die hindoeïstische verhalen vol vreemde goden die zich op de grappigste manieren -misdragen: heerlijk. Ik tuurde naar de nachtelijke hemel en beeldde me in dat ik in mijn mond een druppeltje nectar kon opvangen uit de Melkweg, die voortdurend werd omgeroerd door goden en demonen – dan zou ik misschien onsterfelijk worden.
»Later maakte ik in het zuiden van India kennis met de mondelinge overlevering van virtuoze beroepsvertellers die in de openlucht, voor een groot publiek, drie of vier verhaallijnen vol geïmproviseerde uitweidingen moeiteloos met elkaar wisten te verweven. Het voedde mijn verbeelding en gaf me een idee van wat literatuur vermag.»
Op zijn 13de werd Rushdie naar de eeuwenoude Britse kostschool Rugby gestuurd, waar hij – als pientere buitenlander, en bovendien slecht in sport – niet bepaald populair was. Later, aan King’s College in Cambridge, werd hij in zijn schrijversambities aangemoedigd door E.M. Forster, de auteur van klassiekers als ‘Howards End’ en ‘A Passage to India’.
RUSHDIE «Hij zei me iets wat ik lang heb gekoesterd: dat dé grote roman over India nog geschreven moest worden, en dat de auteur iemand uit India zou zijn die een westerse opleiding had genoten.
»Ik heb nog altijd veel bewondering voor ‘A Passage to India’, een antikoloniaal boek uit een tijd dat het helemaal niet bon ton was om antikoloniaal te zijn. Maar ik kon me niet vinden in Forsters afgemeten Engels. Dat was te onderkoeld voor het onderwerp: India is broeierig heet, lawaaierig en druk, en daarvoor heb je een taal nodig die net zo overvloedig en buitensporig kan zijn. Die taal vond ik enkele jaren later, tijdens een lange reis naar mijn geboorteland, in het Engels dat gesproken werd in de straten van Mumbai. Het was alsof ik een hele wereld terug binnen voelde stromen.»
Al die invloeden kwamen samen in ‘Middernachtskinderen’, een magisch-realistische kleurenbom van een roman over het postkoloniale India. Rushdie werd meteen vergeleken met Nobelprijswinnaars Günter Grass en Gabriel García Márquez. Hij won er de prestigieuze Booker Prize mee, en -jaren later de Booker of Bookers, waarmee het allerbeste boek in de geschiedenis van de literaire prijs werd gehuldigd. Rushdie, toen 33, was gelanceerd. En hij baande in één beweging de weg voor de volgende generatie jonge schrijvers met een migratieachtergrond of een dubbele, postkoloniale identiteit: ‘Hij had de deur opengetrapt,’ zegt Zadie Smith, ‘waardoor wij er gewoon doorheen konden lopen.’
RUSHDIE «Ik had geen flauw idee dat ik zoveel invloed zou uitoefenen. Ik dacht alleen maar: ik heb een raar boek geschreven, met bijna geen witte personages, in raar Engels. Hopelijk wordt het toch door een paar mensen gelezen.»
Enkele jaren en één roman later pikte Rushdie een noodlottig idee op dat hij nog vóór ‘Middernachtskinderen’, tijdens zijn studie geschiedenis, opzij had gelegd: het verhaal dat de profeet Mohammed, misleid door de duivel, een lofzang aan drie godinnen zou hebben geschreven. Die zogenaamde satansverzen werden later, toen het bedrog aan het licht kwam, apocrief verklaard. Maar Rushdies interesse was gewekt: veelgodendom in de islam, met godinnen nog wel? Hij zag er met-een een allegorie in van de hybride, onzuivere, veelvormige identiteit van de jongste generatie migranten die hij, als oosterling in het Westen, alleen maar kon bejubelen.
RUSHDIE «Goed verhaal, dacht ik. Weldra zou ik ondervinden hoe goed precies.»
De reacties van de islamitische wereld op ‘De duivelsverzen’, dat in 1989 verscheen, kwamen mondjesmaat. Eerst werd het boek verboden in India, daarna kwam het in Kasjmir tot rellen, en in verschillende Britse steden werd het boek verbrand. En toen zag ayatollah Khomeini, de geestelijke leider van Iran die net politiek gezichtsverlies had geleden door de wapenstilstand met het Irak van Saddam Hoessein, zijn kans schoon om zijn tanende invloed in Teheran en de rest van de islamitische wereld te herstellen: in een religieus edict, een fatwa, verklaarde hij ‘De duivelsverzen’ godslasterlijk en Rushdie vogelvrij. Het was meer een politiek manoeuvre dan een theologische kwestie – Khomeini’s zoon zou later toegeven dat zijn vader het boek niet eens had gelezen – maar de fatwa miste zijn doel niet.
RUSHDIE «Een journalist van de BBC belde me thuis op: ‘Hoe voelt het om net ter dood veroordeeld te zijn door ayatollah Khomeini?’ Ik dacht: ik ben er geweest. Het is met me gedaan. Eén dag nog, misschien twee. En hoe dan ook zal ik nooit meer een simpele verhalenverteller zijn. Vanaf nu ben ik zelf het verhaal, een controverse, de affaire-Rushdie. Tegen wil en dank.»
– Na de fatwa leek de literaire wereld in twee kampen verdeeld. Vrienden en collega-schrijvers betuigden hun steun, maar mettertijd gingen steeds meer kritische stemmen op: misschien had u maar niet zo’n controversieel boek moeten schrijven. U had de fatwa over uzelf afgeroepen, leek het wel.
RUSHDIE «Ik heb veel gehad aan mijn vrienden Martin Amis, Christopher Hitchens en Ian McEwan. Maar er was ook veel tegenwind, ja. Onze Britse koning, toen nog kroonprins Charles, zou tijdens een galadiner gezegd hebben: ‘Wat verwacht je dan, als je de mensen zo tegen de schenen schopt?’ John le Carré vond dat ik mijn boek maar -beter uit de handel kon nemen, Roald Dahl noemde me een gevaarlijke opportunist, en het -Nobelprijscomité bleef oorverdovend stil. En dan was er nog singer-songwriter en islambekeerling Cat Stevens met dit pareltje: ‘De Koran is duidelijk. Wie de Profeet belastert, moet sterven.’
Nu op Humo:
Hoop voor alzheimerpatiënten: ‘Testen of je alzheimer hebt, kan binnenkort eenvoudig bij de huisarts’
Racisme en naziverheerlijking bij Schild & Vrienden: ‘In een map zaten 200 pagina’s met chatgesprekken over hoe de leden me de mond zouden snoeren. Heel akelig’
»Gaandeweg ontstond een beeld van me dat niet strookte met de werkelijkheid: ik zou geen oren hebben naar de gevoeligheden van moslims, en niet dankbaar genoeg zijn voor de dure overheidsbescherming die ik genoot. Ik was boosaardig, arrogant, een schrijver van niets die enkel gelezen werd omdat hij met zijn boek een aanval had uitgelokt. Behalve aan de voortdurende doodsbedreigingen moest ik ook nog die totaal verzonnen versie van mezelf het hoofd bieden. Mijn grote fout was dat ik koppig bleef leven, denk ik – en echt léven, ik kroop niet weg in een hoekje. Dat wekte wrevel op.»
– Waren de reacties na de aanslag ook zo verdeeld?
RUSHDIE «Nee, nu ik bijna het loodje heb gelegd, is iedereen heel lief. (Grinnikt) Dát was mijn grote fout: door te blijven leven wekte ik geen sympathie. Dom, dom. Vijftien messteken, zó pak je het aan.
»In alle ernst: die positieve reacties raken me wel. Tijdens mijn herstel heb ik ontelbaar veel hartverwarmende berichten gekregen. Ik voel me bovenal dankbaar. Voor de steunbetuigingen, maar ook voor de omstanders die mijn aanvaller hebben overmeesterd en zo mijn leven hebben gered – mijn vriend Henry Reese, die mee op het -podium stond, raakte zelf gewond toen hij hem van me af sleurde. En voorts de dokters in het publiek die me de eerste zorgen toedienden terwijl ik in een plas bloed op het podium lag, de ambulanciers, de brandweerman die mijn wonden stelpte, de chirurgen in het ziekenhuis. Mijn lichaam is gehavend, maar die overweldigende steun was een verrassing.»
– Dat was heel anders dan in de periode na de fatwa: toen wist u fysiek buiten schot te blijven, maar leed u mentaal.
RUSHDIE «Ja, dat was een ellendige tijd. Aanvankelijk probeerde ik me sterk te houden. ‘Ik wou dat ik een nog kritischer boek had geschreven,’ zei ik op de dag dat de fatwa werd afgekondigd – Valentijnsdag nota bene. Vóór de publicatie van ‘De duivelsverzen’ had ik wel vermoed dat er misschien ophef zou ontstaan – mijn eerste twee romans, ‘Middernachtskinderen’ en ‘Schaamte’, waren door India en Pakistan in de ban gedaan. Maar het -kabaal zou snel overwaaien, dacht ik, en ik kon me in de verste verte niet voorstellen dat een boek tot rellen zou leiden.
»Al snel werd die fatwa een nachtmerrie. Mijn -tweede huwelijk (met schrijfster Marianne Wiggins, red.) strandde, en ik vreesde voor de veiligheid van mijn zoon Zafar, die toen nog geen 10 was. Mijn Italiaanse vertaler werd neergestoken, mijn Japanse ook – hem is het zelfs fataal geworden. Mijn Noorse uitgever werd tweemaal beschoten, boekwinkels waar ‘De duivelsverzen’ te koop was, werden met brandbommen bestookt. Ik had me in mijn boek aan de zijde van de ontwortelde jeugd van het postkoloniale India en Pakistan geschaard, en diezelfde jongeren zag ik nu elke avond op tv in razernij foto’s van mij verbranden. Ze voelden zich niet alleen beledigd, ze eisten ook het recht op om zich nooit beledigd te voelen. Die paradox beheerst sindsdien mijn leven.»
– Paradoxaal is ook dat de wereld in 1989 op weg leek naar meer vrijheid: de Berlijnse Muur werd gesloopt, de Sovjet--Unie viel uit elkaar. Maar uw lotgevallen bleken een voorbode van de grote conflicten die onze tijd beheersen: de strijd om de multiculturele samenleving en de grenzen van de vrije meningsuiting, de opkomst van de radicale islam en de xenofobe reactie ertegen.
RUSHDIE «Helaas. Mijn vriend Hanif Kureishi heeft weleens gezegd dat vandaag niemand nog de ballen zou hebben om ‘De duivelsverzen’ te schrijven, en al helemaal niet om zo’n boek te publiceren.»
– Hebt u er ooit over gedacht om uw conflict met de radicale islamisten uit te praten?
RUSHDIE «Dat heb ik geprobéérd! Mijn boek werd verketterd door mensen die het nooit hadden gelezen, die het alleen kenden als een door haat vertekende karikatuur. Dus ik dacht: ik kan het uitleggen, ik kan ze doen inzien dat ik nooit kwaad in de zin heb gehad. Ik ben gaan praten met een groep moslimleiders in Londen, ik heb zelfs een verklaring ondertekend waarin ik mijn geloof in de islam verkondigde. Dat klopte misschien niet letterlijk, maar wel naar de geest: ik heb de islamitische cultuur en beschaving altijd hoog in het vaandel gedragen. Ik benadrukte dat ik niet achter de uitspraken van de personages in ‘De duivelsverzen’ sta. Maar dat haalde niets uit! -Ayatollah -Khomeini was intussen gestorven, maar zijn opvolger, ayatollah Khamenei, bleef pal achter de fatwa staan. Zelfs als ik berouw toonde, zei hij, zelfs als ik ‘de vroomste mens van mijn tijd’ werd, -wachtte me alleen de dood. Die hele toenaderingspoging was dus een vernederende vergissing.
»Sindsdien besef ik dat er nu eenmaal mensen zijn die me altijd zullen haten, hoe hard ik ook probeer ze van mijn goede bedoelingen te overtuigen. Een irrationele geest in de greep van de absolute zekerheden van het geloof kun je niet tot rede brengen. Dat betekende ook dat ik voortaan heel duidelijk moest zijn over waar ik voor streed: de vrije meningsuiting, de vrijheid van de verbeelding, vrij van angst. En het recht om sceptisch te zijn, oneerbiedig, om te twijfelen en je vrolijk te maken over onaantastbare waarheden.»
– Heeft die ervaring u veranderd als schrijver?
RUSHDIE (resoluut) «Nee. Na de fatwa dacht ik: opgelet, hieraan kan ik als schrijver ten onder gaan. Door alleen nog wraakboeken te schrijven, bijvoorbeeld. Of door het onderwerp net angstvallig uit de weg te gaan, door alles te mijden wat hevige reacties zou kunnen uitlokken. Maar dan zou ik de omstandigheden laten bepalen wie ik ben, en dat wilde ik niet. Ik wilde niet dat die fatwa een rol van betekenis zou spelen in mijn werk. Als hier morgen een wezen van een andere planeet zou landen en mijn boeken chronologisch zou lezen, zonder iets over mijn levensloop te weten, zou zo’n marsmannetje niet denken: toen, in 1989, moet de schrijver iets vreselijks overkomen zijn. Mijn boeken gaan hun eigen weg en dat doen ze niet zomaar, dat heb ik bewust zo gewild.»
– U wilt het roer in eigen handen houden.
RUSHDIE «Ik heb altijd mijn best gedaan om me niet in een slachtofferrol te wentelen. Dat je alleen nog zit te jeremiëren: ze hebben een mes in me geplant! Arme ik! Oké, af en toe denk ik dat wel (lacht). Het doet píjn, dat hoor je me niet ontkennen. Maar ik wil niet dat mijn lezers denken: die arme schrijver. Mijn lezers moeten meegesleept worden door mijn verhalen en door niets anders.»
VROUWENMAGNEET
– Toen u in 2000 naar New York verhuisde, koos u ervoor om voortaan zonder politiebewaking te leven. Hebt u daar nu spijt van?
RUSHDIE «Die vraag heb ik mezelf ook gesteld, en ik weet het antwoord niet. Ik heb sindsdien meer dan twintig jaar in vrijheid geleefd: kun je dat een vergissing noemen? En ik heb in die tijd veel geschreven: ‘De duivelsverzen’ was mijn vijfde boek, nu is met ‘Victoriestad’ mijn 21ste uit. Driekwart van mijn leven als schrijver heeft zich na de fatwa afgespeeld. En je kunt toch geen spijt hebben van je leven?»
– Dat leven in vrijheid en in de openbaarheid was uw manier om de religieuze fanatici een hak te zetten.
RUSHDIE «Mensen waren bang om in mijn buurt te zijn. Ik dacht: de enige manier om dat te keren is door zelf onbevreesd buiten te komen. Ik ging uit eten, dook het nachtleven in, kwam onder de mensen. Als ik anoniem wilde zijn, zette ik gewoon een petje op.»
– U trok de fatwa zelfs in het belachelijke, zoals met uw gastrol in de sitcom ‘Curb Your Enthusiasm’ zes jaar geleden.
RUSHDIE (grijnst) «Larry David haalt zich in die aflevering de toorn van de ayatollah op de hals met een musical over de heisa rond ‘De duivelsverzen’. Hij is doodsbang, maar ik zeg: ‘Je moet het van de positieve kant zien: een fatwa maakt je onweerstaanbaar voor vrouwen!’ (lacht)»
– Is dat zo? In uw geval leidde hij tot een scheiding.
RUSHDIE «Ja, maar daarna ben ik nog drie keer getrouwd (lacht). Mijn huidige vrouw (de 45-jarige dichteres en romanschrijfster Rachel Eliza Griffiths, red.) is een rots in de branding. We zijn in 2021 getrouwd, midden in de pandemie, die voor ons een heel productieve tijd was – in die periode heb ik de laatste hand gelegd aan ‘Victoriestad’. Op het moment van de aanslag was ze thuis, maar ze heeft alles meteen in handen genomen: dokters, politie, mijn overbrenging van het ziekenhuis in Pennsylvania – waar ik na de aanslag met een helikopter naartoe was gebracht – naar New York. Terwijl ze zelf ook een zware emotionele klap te verwerken had.»
– ‘Victoriestad’ kwam in februari van dit jaar uit. Gezien de omstandigheden moest de roman het zonder promotournee stellen, maar de recensies zijn overwegend positief. (‘Een feest voor de lezer’, schreef Humo, dankzij ‘het brede, buikige vertelplezier van de schrijver, het luide vitalisme waarmee Rushdie een kruiwagen vol personages, geschiedenissen en bovennatuurlijke exotica voortduwt’.) Bent u tevreden?
RUSHDIE «Zeker. Ik heb veel plezier beleefd aan het schrijven ervan. De hoofdfiguur, Pampa Kampana, dook op een bepaald moment gewoon in mijn hoofd op. Zij schonk me het verhaal: de roman is opgevat als het na eeuwen teruggevonden en uit het Sanskriet vertaalde geschrift dat Pampa Kampana op 247-jarige leeftijd heeft nagelaten. Het was heerlijk om haar magisch-realistische wereld tot leven te brengen en er tegelijk getuige van te zijn hoe zíj, bezield door een bovennatuurlijke kracht, die wereld in het leven riep: de luisterrijke stad Bisnaga – vrij vertaald: Victoriestad – waar religieuze tolerantie heerst en vrouwen weerstand bieden aan de patriarchale heerschappij. Zoals altijd heb ik rijkelijk geput uit de hindoeïstische mythologie, de levendige verteltraditie waarmee ik ben opgegroeid, en de geschiedenis van Zuid-Azië.»
– Op het einde blijft alleen Pampa’s epische verhaal over. De slotzin luidt: ‘Woorden zijn de enige overwinnaars.’ Mogen we daarin een soort credo lezen?
RUSHDIE «Misschien. Ik hoop in elk geval dat het boek de aandacht afleidt van wat me overkomen is, en dat de gesprekken nu weer over mijn werk kunnen gaan. Persoonlijk heb ik mijn romans altijd interessanter gevonden dan mijn leven. Helaas lijkt de wereld het daar niet mee eens te zijn.»
– Hoe vlot het schrijven vandaag?
RUSHDIE (blaast) «Het is lastig: ik heb geen gevoel meer in mijn vingertoppen. De zenuwen in mijn linkerhand zijn doorgesneden, daardoor kan ik niet goed met het toetsenbord overweg. Met een pen schrijven lukt wel, maar het gaat langzaam. Ironisch genoeg had ik op de dag van de aanslag tegen andere schrijvers aan het ontbijt zitten opscheppen over hoe snel ik mijn boeken kon signeren. Alleen Amy Tan kan het sneller, maar die heeft het makkelijk met haar korte naam (lacht).»
– Ik bedoelde eigenlijk: hoe zit het met uw inspiratie?
RUSHDIE «Ah. Wel… Er bestaat zoiets als het posttraumatisch stresssyndroom, dat mag je niet onderschatten. Eerlijk: schrijven gaat heel, heel moeizaam. Ik zit aan mijn schrijftafel en er komt niets – of alleen maar rommel die de volgende dag de prullenmand in gaat. Dat is deprimerend. Maar ik kan niets anders: ik ben geen Günter Grass, die behalve schrijver ook beeldend kunstenaar was. Het moet heerlijk zijn om na een dag worstelen met woorden naar je atelier te kunnen gaan en iemand anders te worden, maar zoiets heb ik niet. Dus zet ik door en ga ik telkens weer trouw aan mijn schrijftafel zitten. Daar ben ik omringd door mijn boeken, daar heb ik iets om over na te denken en lijkt de -buitenwereld ver weg. En ik ben 75, ik heb 21 boeken op mijn naam staan: dan raak je niet zo snel in paniek. Ik weet: als ik blijf proberen, komt er wel iets.»
– In 2012 publiceerde u onder de titel ‘Joseph Anton’ het relaas van uw leven onder de dreiging van de fatwa. Dat auto-biografische verhaal eindigde optimistisch: de strijd was stilaan achter de rug, schreef u. Nu het verhaal alsnog een akelig staartje heeft gekregen, is het misschien tijd voor een vervolg.
RUSHDIE «Ik speel met dat idee, ja. Ik heb me er een tijd tegen verzet omdat het me door de omstandigheden wordt opgedrongen, alsof die aanslag me dwingt om erover te schrijven. Maar stilaan krijgt het idee toch vorm.
»Het zou iets nieuws voor me zijn: zoals je weet, hou ik van breed opgezette verhalen die vele eeuwen en vele generaties omspannen, maar die paar noodlottige seconden in Chautauqua zou ik veeleer onder de microscoop moeten leggen. En ‘Joseph Anton’ heb ik bewust afstandelijk geschreven, in de hij-vorm, ook al ging het over mezelf Joseph Anton was mijn code-naam bij de veiligheidsdiensten, zoals je weet, naar mijn literaire helden Conrad en Tsjechov. Dat lijkt nu niet meer mogelijk. Als iemand een mes in je lijf steekt, kun je moeilijk nog afstand bewaren: dat is een ik-verhaal.»
© The New Yorker