The Slow Show in Trix
Even iets rechtzetten: niet alles in Muzikaal Manchester ruikt naar Factory Records, Morrissey & Marr, Liam & Noel. Als The Slow Show – nochtans net zo goed ingezetenen van de stad rond United en City – speelt, denken we aan The National, gloedvolle americana, en ingetogen en intimistische miniatuurtjes. Al werden die in Trix soms iets te hard opgeblazen; wat af en toe een pixelachtig Roy Liechtensteingevoel gaf.
Niet iedereen kan met een knal binnenvallen. The Slow Show mag dan uit muzieknavel Engeland komen, het vijftal had een sluipweg via een Duits label nodig om zijn eerste rimpelingen te maken. Dat krijg je dan, als je de culturele erfenis van je hometown ostentatief links laat liggen. Debuut ‘White Water’ uit 2015 had meer te maken met de solipsistische americana van The National dan kitchen-sinkdrama of Gallagher-branie, en was net daarom zo’n verademing. Dit was muziek die beleefd aanklopte, met de diepe bariton van frontman Rob Goodwin die al bij de eerste noot vertrouwd voelt, en songs om door een ringetje te halen. Opvolger ‘Dream Darling’, nauwelijks een jaar later, was meer van hetzelfde, maar ook: beter, sterker gearrangeerd, emotioneler, krachtiger in zijn verhalen.
Vandaag is album drie onderweg, maar nog niet helemaal. Dat is voor eind deze zomer. Eerst was er ‘Sharp Scratch’ – in Trix met nadruk ‘géén single’ genoemd – en drie concerten op het vaste land. Het is even warmlopen voor het opnieuw écht begint, want in tussentijd is het vijfde wiel aan de wagen – hij speelde bas – er af gedraaid, en dus moet toetsenist en uitgeweken Belg Frederik ‘t Kindt ook zijn partijen voor zijn rekening nemen. En hij had het al zo druk.
Waar The Slow Show bij vorige concerten steevast minstens één extra blazer meenam, komen de strijkers en kopers vandaag volledig uit de doosjes van ‘t Kindt. Dat wringt een beetje, zo rijkelijk als ze aanwezig zijn. Natuurlijk klinkt ‘Strangers Now’ op die manier perfect, is de nieuwe opener ‘Low’, met zijn koorgezang, vlekvrij. Het is het perfecte bedje voor Goodwin, vóór alles een uitmuntend verhalenverteller, zelfs als hij zijn eigen amoureus verleden onder de loep legt. Want zelfs al zingt hij in vroege single ‘Dresden’ ‘I’m a mess, I’m a mess’, het blijft toch altijd een iets emotioneel stabielere Matt Berninger: eeuwig in zichzelf gekeerd, maar meer uit verlegenheid dan uit onverwerkt verleden. Daarvoor is de veertiger ook te dankbaar dat hem alsnog een carrière is vergund. Toch gaat het loopje langs de rand van het podium hem nog niet helemaal vlot af, zoveel showbizz zit een man die gewoon gitarist dacht te worden niet lekker. Hij went er maar beter aan. Dit najaar plant The Slow Show grotere zalen te spelen, het geluid is er nu alvast op afgestemd.
Spierballengerol mag tegenwoordig. Dat ‘Strangers Now’ barst zwierig open met drums die knallen en dat volledige instrumentenarsenaal uit ‘t Kindts batterij, en krijgt zo een uitroepteken als afscheid vooraleer er toch nog een mooi beletselteken volgt. Maar al te vaak grijpt de groep naar die formule, lijkt een nummer te eindigen om na een kort rustpunt pas helemaal voluit te gaan. In het nieuwe ‘St. Louis’ hamert Chris Hough de tempelvoorhang finaal open, ‘Augustine’ wordt zo potig gespeeld dat je je afvraagt waarom de groep dacht snellere nummers nodig te hebben op die derde plaat; dit is de afwisseling die het optreden vraagt.
The Slow Show rijdt immers in het midden van een erg smalle weg; eentonigheid dreigt. In ‘Lucky You, Lucky Me’ danst de groep op de rand van de verveling, maar dan met zoveel gratie dat het bijna spannend om zien is. De kleine momenten zijn immers de mooiste. ‘Paint You Like A Rose’ is zo’n nummer dat je bijna niet durft aan te raken, bang dat het uit elkaar zal vallen van het idee alleen al. Gitarist Joel Byrne-McCullough legt er een gitaarlijntje onder waar een mens een beetje kapot van gaat. In ‘Hurts’ gaat hij vol voor het Desnner-schap met het soort snarenwerk waar vijf ‘I Need My Girl’'s uit zijn voortgekomen.
Vreemde setlist anders wel. Geen ‘God Only Knows’ – hún nummer, niet dat van Brian Wilson – of ‘Brother’, sterkhouders van weleer, maar ‘Breaks Today’ kan niet ontbreken. De band speelt het als het monument dat het is. Hough laat zijn drums knallen als zat hij een kilometer verder in het Sportpaleis, Goodwin croont dicht bij het publiek ‘Don’t call me when you’re down / ‘cause our love is over now’. Het simpele pianootje dat ‘t Kindt er onder legt heeft tegen dan al lang ons hart gebroken. ‘Tattoos fade away / Bigger scars to heal, bigger things to heal, and more to fear’; heartbreak in een notendop.
De finale is bekend. ‘Bloodline’ is het orgelpunt waarmee de band de set afsluit. Afbreken, dat ‘This is the last time / last time I call’ laten meezingen, doen alsof het gedaan is, om dan pas écht uit te barsten. Het is een trucje, maar de muzikanten beheersen het zo tot in de puntje dat ze het in de bisronde nog eens herhalen met ‘Ordinary Life’. ‘It was a pleasure’ heeft Goodwin ons vooraf dan al vier keer op het hart gedrukt; blij om terug te zijn, en de echt grote zalen moeten dus nog volgen. U hoort nog wel van The Slow Show, wanneer de felle zomerzon schijnt.
Ja, dat wordt een beetje raar.