The Wrestler
Déze ouwe zak (°1928) herinnert zich nog goed de opkomst van Mickey Rourke: vooral in 'Rumble Fish', 'Angel Heart' en 'Year of the Dragon', drie knetterende ratelslagen van films, liet de jonge, met een ondefinieerbare mystery quality gezegende acteur een onpeilbare diepte en kwetsbaarheid zien.
Even leek het erop dat de nieuwe Brando was gearriveerd, maar Rourke, dronken van zijn eigen ego, spoelde zijn carrière vakkundig door het toilet: hij maakte een reeks onbegrijpelijke keuzes (hoewel: zó slecht is 'Wild Orchid' óók weer niet), ontpopte zich als een nachtmerrie voor regisseurs, snoof zich barstensvol coke en botox, en kwam na een uitstapje in de bokswereld tot de bittere vaststelling dat Hollywood hem niet meer lustte de zoveelste gevallen engel.
Maar zie: the motorcycle boy is herrezen! Zijn verblijf in de afgrond bezorgde Rourke (56 intussen) precies de juiste afgeleefdheid om in de groene maillot te kruipen van Randy 'The Ram' Robinson - alsof de voorbije donkere jaren één lange aanloop waren naar deze ene prachtvertolking. Sterker nog: hoewel 'The Wrestler' oorspronkelijk bedoeld was voor Nicolas Cage, lijkt het verhaal op één grote allegorie op Mickeys slibberende carrière.
In de jaren tachtig was The Ram een waanzinnig populaire worstelaar die zich kon beroemen op zijn eigen actiefiguurtje, maar twintig jaar later is hij verworden tot een in een armoedige trailer vegeterende, van enkele laatste kruimels succes levende eenzaat met kapotte gewrichten, blonde haarextensies en een gehoorapparaat (hou overigens úw oorschelpen goed open: het gegrommel en gekraak waarmee Rourke zich door de film beweegt, als een roestige pantsertank die op het punt staat uit mekaar te vallen, is werkelijk adembenemend!). De parallellen tussen Randy onder wiens gehavende bast een prachtige ziel schuilgaat - en Mickey verlenen aan deze instantklassieker een waarachtigheid die je de keel toeschroeft: acteur en personage vloeien wonderlijk ineen, als in een prachtige eclips.
En dan deert het niet dat het verhaaltje in wezen de zoveelste variant is op 'Rocky', of dat de personages van de dochter (Evan Rachel Wood) en de stripper (Marisa Tomei) een clichégeurtje uitademen: eronder hoor je tenminste een hart kloppen, voel je bloed pompen. Ook regisseur Darren Aronofsky, in het verleden nochtans niet vies van enige mooifilmerij, had blijkbaar begrepen dat hij deze keer vooral zijn hoofdacteur moest laten schitteren: hij breekt radicaal met de ietwat pompeuze visuele stijl van zijn vorige films (herinner u de kaalgeschoren Hugh Jackman die in 'The Fountain' aan een boom zit te krabben en vervolgens in een luchtbel omhoog stijgt) en grijpt wijselijk terug naar een sobere, documentaireachtige aanpak: zeker in het begin, wanneer de schoudercamera zich als een teek vastzuigt in de nek van The Ram, is de invloed van de Dardennesonmiskenbaar.
Af en toe zit Aronofsky het treurige martelaarschap van The Ram er iets te nadrukkelijk in te rammen (het haarnetje!), maar zijn kijk op de worstelwereld - waar het lang niet zo fake toegaat als u misschien wel denkt! - is verrassend aangrijpend (de signeersessie!). Voorts bevat dit doorvoelde anthem voor hasbeens vele onvergetelijke, tedere en machtige momenten - zoals wanneer The Ram de ring betreedt op de tonen van 'Sweet Child O' Mine' van Guns N'Roses (mijn God, wat een krachtige song!). Of zoals wanneer hij zijn ultieme speech houdt: tranen uit alle poriën! 'I don't hear as good as I used to, and I ain't as pretty as I used to be, but god damn it I'm still standing here!' - welkom terug, Mickey.
undefined