Tideland
Acht jaar heeft Terry Gilliam moeten wachten vooraleer hij nog eens in alle vrijheid en zonder noemenswaardige tegenslagen een deftige film kon maken. U weet wel hoe dat komt: op de set van 'The Man Who Killed Don Quichote' diende hij af te rekenen met gezwollen prostaten, boosaardige Duitse geldschieters en een allesverzwelgende tsoenami, terwijl 'The Brothers Grimm' ten prooi viel aan de schaar van producent Harvey Weinstein.
Maar op de set van 'Tideland' heeft Gilliam, de enige overblijvende Python die ook nu nog de drang voelt om something completely different te maken, eindelijk nog eens voluit zijn zin kunnen doen. Dat betekent niet dat de man zich eens goed heeft laten gaan, zoals in de tijd van 'The Adventures of Baron Munchausen': op enkele schuimende heroïnenaalden en één ontbindend lijk na is 'Tideland' een verrassend sobere film geworden die slechts hier en daar wordt opgeluisterd door sprankjes fantasiebeelden (de onderwaterdroomscène!). We ontmoeten wel een hoop wonderlijke figuren - een halfblinde dame met een obsessie voor opgezette lijken, een pratende eekhoorn, een achterlijke jongen die in een duikboot woont - maar voor het merendeel laat 'Tideland' zich bekijken als een licht poëtisch, door 'Alice in Wonderland' beïnvloed portret van een klein meisje dat de dood van haar ouders weigert te aanvaarden. We kregen het af en toe wel zwaar op de heupen van Gilliams pogingen om de grilligheid van de personages nog wat extra aan te dikken door de camera voortdurend scheef te zetten, en het duiveltje op onze linkerschouder is ook van mening dat Harvey Weinstein weleens langs had mogen komen (de film duurt te lang). Maar de mooie muziek, de betoverende ogen van de kleine Jodelle Ferland, het gastoptreden van een rockende Jeff Bridges en het machtige vuurvliegjes-slotbeeld maken van 'Tideland' toch een heel bijzondere trip.