Tien jaar na de tsunami (2): 'De zee is geen bron van leven meer, maar van dood'
Op 26 december is het tien jaar geleden dat Zuidoost-Azië getroffen werd door een tsunami. Humo sprak met Belgische ooggetuigen en een Belgische hulpverlener. Isabelle Delforge (38) was twee weken na de ramp in de Indonesische provincie Atjeh waar meer dan honderdduizend doden vielen. 'Er zijn zoveel lijken dat ze opgehaald worden door vuilniswagens.'
Twee weken na de zeebeving stuurde Oxfam België haar medewerkster Isabelle Delforge (38) naar de Indonesische provincie Atjeh om een rapport te maken over deze uiterst zwaar getroffen regio: van de 165.000 doden in Indonesië komt het merendeel uit Atjeh. Het relaas van een vissersbevolking die met lege netten achterblijft.
De provincie Atjeh is niet 'zomaar' een rampgebied, het is ook een oorlogsgebied waar separatistische rebellen het (sinds 1976) opnemen tegen de Indonesische regeringstroepen (wat al tot een tol van tienduizenden doden heeft geleid). Op het ogenblik van de ramp was de noodtoestand van kracht, wat maakte dat slechts weinig buitenlanders toegang hadden tot het gebied. ("In Indonesië heeft Oxfam goeie contacten met de landbouwersorganisatie FSPI en op Atjeh ben ik rondgeleid door mensen van de lokale FSPI-afdeling.")
HUMO Hoe zag het getroffen gebied er tevoren uit?
Delforge «Via de oostkust die amper getroffen is, heb ik kunnen zien hoe prachtig het daar was. Je hebt immense stranden die afgezoomd zijn met naaldbossen, en in die bossen zijn er open plekken, daar liggen de dorpjes, met smalle wegen die naar beneden lopen, naar het strand en naar de zee. In de buurt van de dorpen zijn ook prachtige terrassen waar de boeren hun rijst verbouwen en achter die rijstvelden beginnen de bergen. Als je dus van de oost- naar de westkust reist, rij je dus eerst langs die spiegelende waterpartijen waar vrouwen de rijstplantjes aan het verplanten zijn, je komt dan in de bergen en in diepe wouden waar apen en andere wilde dieren de weg oversteken, en dan daal je af naar de kust waar allemaal kleine vissersdorpen zijn met eilandjes in de zee, koraalriffen en vissen in alle mogelijke kleuren. C'est magnifique! Tot 26 december althans, van dan af zijn die dorpen veranderd in chaos en verwoesting. Al wat je ziet zijn nog wat stenen muren die overeind staan en enkele mensen die tussen het puin wat bezittingen bij elkaar zoeken. En de cijfers die je dan in die dorpen hoort, hiér vijfhonderd mensen dood, dààr duizend mensen dood, c'est massif!
»Van sommige arme vissersdorpen die dichtbij het strand lagen schiet zelfs niks meer over. Waar ooit hutten en boten stonden en een paar honderd mensen leefden, is niks meer, alleen nog zand. Alsof er nooit een dorp bestaan heeft. Alles, de houten huisjes én de mensen zijn in zee gesleurd en vergaan.
»Veel vissersfamilies zijn de bergen ingevlucht en willen daar nog altijd niet weg, zoveel schrik hebben ze van nog een golf en nog een aardbeving. Ze zijn zo doortrokken van de angst dat ze bang zijn voor alles wat ze niet kennen, zelfs als ze hulpploegen zien arriveren, slaan ze op de vlucht.
»Andere "dorpen" hebben dan weer een kamp opgeslagen in de bergen, en willen daar ook blijven. Ze willen nooit meer terug naar de kust en ze vragen van de overheid geld om een nieuw dorp te mogen bouwen. Terwijl ze niet eens weten van wat ze moeten leven in die bergen. Daaraan zie je hoe zwaar die vissersgemeenschappen in hun bestaan getroffen zijn. Er moet toch heel wat gebeuren eer je je geboortegrond opgeeft, eer je niet meer wil wonen op die plaats waar al eeuwen je dorp heeft gestaan.
»Op sommige plaatsen hoor je zelfs zeggen: we houden op met vissen, we willen zelfs geen vis meer eten. Daar is het alsof de mensen niet meer van de zee willen leven. In andere dorpen zie je dan weer dat vissers volop bezig zijn met het herstellen van netten en boten. Hoe dat komt? Ik weet het niet. Sommige zeggen dat het een rol speelt of de vissers in hun dorp waren dan wel of ze op zee waren. In het dorp hebben ze de angst van hun leven gehad, en op zee hebben ze amper wat gevoeld, daar steeg het water misschien één meter.»
HUMO Maar ook voor die vissers moet de mentale klap heel groot zijn geweest als ze moesten aanmeren bij hun dorp dat in hun afwezigheid helemaal is weggespoeld.
Delforge «Ja, dat moet verschrikkelijk zijn geweest. Er zijn dorpen waar alleen nog de vissers in leven zijn, hun vrouwen, kinderen, de bejaarden van het dorp, iedereen is omgekomen behalve zij. Anderzijds zijn er vissersdorpen waar amper iemand is omgekomen, omdat een bewoner het rare 'gedrag' van de zee heeft gezien, snel een kreet heeft gegeven en iedereen gauw de berg is opgelopen. We zijn in een dorp geweest waar alles was weggeveegd, waar je alleen nog zand en strand zag, en toch waren in dat dorp maar enkele doden. Zelfs de bejaarden zijn er nog omdat ze letterlijk gelopen hebben voor hun leven.»
Kleine garnalen
Delforge «Op dit ogenblik raamt men dat zeventig procent van de vissers dood is of vermist, of niet meer in staat om te werken. Er zijn streken waar de visserij gewoon is uitgeroeid, een ander woord is er niet. Tegelijk staat die overblijvende groep vissers al een nieuwe dreiging te wachten, namelijk de fabrieksschepen die vooral door Thaise bedrijven gerund worden. Die schepen brengen de lokale visvangst helemaal uit evenwicht. Ze hebben een kleine bemanning (van meestal minderjarigen) aan boord en ze werken met reusachtige netten die heel fijne mazen hebben en die de zee tot op de bodem leeg graaien. De lokale vissers zijn al jaren in allerlei conflicten verwikkeld tegen die intensieve visserij die de zee en de biotopen van de vis leeg rooft, en nu is de algemene vrees dat die industriële tak van de situatie gaat profiteren, vooral omdat hun schepen niet geleden hebben onder de tsunami.
»In de kuststreek van Atjeh zijn ook zoetwatervijvers waar vis gekweekt wordt. Die kweekvijvers zijn overspoeld door de zee, het zoetwater is brak geworden, en ook daar staat men te wachten om die lokale visnijverheid te vervangen door industriële vis- en garnalenkwekerijen.»
HUMO En de landbouw?
Delforge «Alles wat de productie van kokosnoten betreft, is weg omdat die palmen dichtbij het strand staan. De rijstvelden en de akkers met ajuinen, pepers en mais liggen wel iets hoger, maar toch is vijftien procent van die landbouwgrond vernield. De FAO (=de voedsel- en landbouworganisatie van de VN) denkt dat de schade in de komende jaren nog zwaarder kan oplopen omdat de bodem op sommige plaatsen vervuild is door de mix van zeewater en afval, én omdat de irrigatie op veel plaatsen verstoord is door de aardbeving. Hoe dan ook, de landbouw is in elk geval minder getroffen dan de visserij. Maar ook daar vreest men dat de overheid de wederopbouw vooral gaat uitbesteden aan de agro-industrie, en niet aan de boeren zelf die uiteraard minder snel zijn in het herstellen van hun activiteiten. (In Atjeh zijn ook enkele Belgische agrobedrijven werkzaam: Sipef bijvoorbeeld, houdt zich bezig met de industriële winning van palmolie,jh)»
Waterspuwende zeemonster
HUMO De vissers die niet meer op zee willen gaan, hebben die schrik van een nieuwe golf?
Delforge «Ja. Ook al ben je op zee veilig voor een tsunami, toch wagen ze zich daar niet meer. In die kleine vissersdorpen heb je nog een grote invloed van het animisme en in hun ogen zijn de goden van de zee vertoornd, en dan is het beter dat je hen niet onder de ogen komt. Ze leven echt in vrees "want als de zee die normaal een bron van leven is nu plots een bron van dood is geworden, dan moet er iets ernstigs aan de hand zijn". En het is niet alleen de zee, ook de aarde blijkt dan nog vertoornd te zijn, want ook de aarde heeft gebeefd! En nu denken ze van alles: we hebben te weinig gebeden, we hebben er teveel op los geleefd... ze geven zichzelf de schuld van die ramp.
»Die mensen zijn ontworteld. Het merendeel van de bevolking leeft van de landbouw of de visvangst (of combineert beide beroepen), en nu hebben die twee gronden van bestaan -aarde en zee- zich tegen hen gekeerd! Tegen hun werk, tegen hun dorp, tegen hun woonst en tegen hun familie! Ze weten dus niet of ze de aarde en de zee -die ze dachten goéd te kennen- nog kunnen vertrouwen en die schok in dat vertrouwen zorgt voor een diep trauma , een trauma dat nog decennia zal doorwerken bij die rurale bevolking.»
HUMO Het is toch een schokgevoelig gebied. Hadden ze dan nog nooit een tsunami beleefd?
Delforge «Meer naar het zuiden is men er wel mee vertrouwd, maar niet in het noordelijke Atjeh. In het zuiden heeft men op sommige plaatsen ook sneller alarm geslagen omdat men de voortekens beter begreep. De zee die zich plots honderden meters ver terugtrekt van het strand (door het "aanzuigeffect" van de grote golf die zich in de verte aan het vormen is,jh) , dàt is zo'n teken waardoor ze in het zuiden gealarmeerd zijn. Je vindt zo'n zeebeving ook terug in de volkswijsheid en in lokale legenden. In Thailand is er bijvoorbeeld zo'n legende over een monster dat de zee verslindt en dan alle water opnieuw uitbraakt over het land. Het opvallende is dat die volkswijsheid beter bewaard is op het traditionele platteland , en dat er daar ook minder slachtoffers gevallen zijn.»
HUMO Volkswijsheid als een vorm van Early Warning System dus.
Delforge «Ja. Vijf dagen voor de tsunami was ik nog aan de westkust van Thailand, in een natuurgebied waar sea gypsies (= nomaden van de zee) leven. En nu lees ik dat ze twee weken voor de tsunami vreemde voortekenen hebben gezien. Ze vingen vissen die ze nooit eerder gevangen hadden, ze zagen krabben hun schuilplaatsen verlaten op een manier die heel ongewoon was, en dat maakte dat ze op hun hoede waren. Op de koop toe kreeg hun tovenaar een droom over een naderend onheil, en toen ze de zee dus zover zagen terug vloeien, wisten ze: that's it!, en ze zijn op de vlucht geslagen. En praktisch heel die bevolking is gered, ook al lagen ze dichterbij het epicentrum dan Phuket of Khao Lak.
»Die toeristische gebieden die ontsloten zijn en "modern ontwikkeld" zijn, hechten natuurlijk geen belang meer aan volkswijsheid. En ze zullen zich wel veilig gevoeld hebben in al die betonnen vakantiecentra, maar in feite waren ze ecologisch kwetsbaar. Omdat ze de wouden en de mangrovebossen(= bossen die zich in moerassige kuststroken ontwikkelen; de bomen staan op zogenaamde 'luchtwortels' die eb en vloed toelaten,jh) gehakt hebben en volgebouwd hebben met hotelcomplexen, zijn ze die natuurlijke barrière kwijt geraakt en is de zee in die toeristische gebieden veel dieper doorgedrongen dan op andere plaatsen waar nog wel bossen en natuurlijke duinen zijn. Op die plaatsen is de kracht van die golf gebroken geweest en konden mensen zich ook nog vasthouden aan takken en aan bomen, beter dan aan muren in beton. De vissers hebben jaren gewaarschuwd voor die toeristische kaalslag (die ook de paaigebieden van hun visbestand bedreigde), en nu moet men vast stellen dat ze gelijk hadden en dat men te ver is gegaan.»
Ruiters van de apocalyps
HUMO U hebt ook het compleet verwoeste Banda Atjeh bezocht.
Delforge «Ja, vroeger was het een stad met tweehonderdzeventigduizend inwoners, en nu telt ze al bijna tachtigduizend doden die geboren zijn; en er komen er nog elke dag bij. Die tol is zo zwaar omdat er twee rampen vlak na elkaar hebben plaats gevonden: eerst de aardbeving die heel zwaar was zo dichtbij het epicentrum, en kort daarna die grote vloedgolf. De hoofdstad moet dus voor een groot stuk in puin gelegen hebben toen de golf de stad inspoelde. Vroeger moet het een mooie hoofdstad geweest zijn met kanaaltjes die naar de zee leiden, maar nu is Banda Atjeh de hoofdstad van de puinhopen, de stinkende modder, en de lijkengeur. In die kanaaltjes liggen bijvoorbeeld nog hopen lijken maar ze zitten bedolven onder balken, matrassen, auto's en andere rommel. Die kanaaltjes worden met graafmachines leeggemaakt, de lijken worden in bodybags gestopt, langs de kant van de weg gelegd, en opgehaald door camions van het Rode Kruis en het leger, of door vuilniswagens. Die lijkenophalers, dat lijken wel de ruiters van de apocalyps. En dan vooral de lijkenophalers in de legervrachtwagens! Die camions zijn reusachtig groot maar de bestuurders zijn onzichtbaar achter hun geblindeerde voorruiten, dat is zo sinister zoals die blinde gevaartes -met enkel een nauwe kijkspleet- door de straten komen gereden, en achterop, die laadbak vol met lijkenzakken. En tussen die zakken staan dan de ophalers, ze staan daar met hun maskers voorgebonden tussen die stapels doden, het stinkt verschrikkelijk, en ondertussen roepen en schelden ze op de mensen die niet uit de weg gaan... dat is zo macaber, zo luguber, dat is met geen woorden voor te stellen.
»En dan de angst bij de mensen. Er was al angst voor de oorlog en nu is daar de angst bijgekomen van twee massale rampen die honderdduizenden mensen met de dood hebben bedreigd. De angst zit dus diep geworteld en hét woord dat in alle gesprekken terug komt is "trauma". Alles is trauma! Iemand komt niet opdagen voor een afspraak, "it is because of trauma!" Een gezin heeft een licht beschadigd huis maar wenst toch in een tentenkamp te wonen, "it is trauma". Een middenstander houdt na drie weken nog altijd zijn winkel gesloten, "he is trauma!" Je kan je ook niet indenken wat het betekent, zo'n ramp overleven maar wel twintig familieleden kwijt zijn. En zo zijn er duizenden en duizenden mensen die ineens alleen zijn. En omdat de dood zo wijdverspreid is, is de angst ook wijdverspreid. Je hebt mensen die niet meer praten, die niet meer slapen, die compleet verlamd zijn door de angst.
»Ik ontsnapte er zelf ook niet aan. Ik heb de golf niet gezien, ik heb niemand verloren, ik ben geen huis kwijt, ik heb geen honger geleden, en dan nog greep die sfeer van angst mij ook aan. Zeker in Banda Atjeh. Ik wist wat ik daar kwam doen, ik had mijn afspraken en mijn werk, maar al na één dag vroeg ik me af hoelang het zou duren eer ik zou instorten en in huilen uitbarsten. Ik heb nochtans aardig wat gereisd, ik heb al wat oorlog en armoede gezien in mijn leven, maar Banda Atjeh was extreem aangrijpend. Wat het nog verergert, zijn de naschokken. Nog elke dag en nacht na 26 december zijn die er geweest. Eerst klinkt er een soort "bonk" in de bodem, en dan begint alles te trillen: de glazen, de meubels, de muren. En de mensen nemen geen risico, ze vluchten gelijk de straat op. Ze zitten ook nog met dat idee, vijftien minuten na de aardbeving volgde de tsunami, dus, nu nog vrezen ze dat zo'n naschok ook door een reuzengolf gevolgd wordt.»
Ambiance
Delforge «Tussen al die angst en die gruwel zie je dan luidruchtige equipes van jonge vrijwilligers die het puin doorzoeken en lichamen bergen. Meestal zijn het jonge mannen, twintigers, die gerecruteerd zijn door islamitische organisaties in heel Indonesië, met af en toe ook meisjes die afkomstig zijn van de (modernere) universiteitssteden in Indonesië. Ik heb een tijdje opgetrokken met een ploegje van de universiteit van Medan, en ik zie nog dat vrolijke gezicht van een van die studenten: Oh! But now I am very used to the smell of dead bodies! Op een manier zoals je over muggen in je kamer spreekt. Ze maken grappen, ze plagen mekaar, ze staan met z'n allen te discussiëren rond de motorkap van hun ouwe pick up die weer 's niet wil vertrekken... c'est vraiment une bonne ambiance. En natuurlijk steekt die uitgelatenheid schril af tegen die desolate doodse omgeving, maar het is hun manier om het vol te houden. Als ze afgelost worden, zie je hoe uitgeput ze zijn met van die holle ogen. En toch staan ze daar elke dag opnieuw. Ook al hebben ze weinig te eten, slapen ze met hele groepen in verlaten huisjes, en moeten ze doorlopend met die rottende lijken omgaan. Ik heb ook een paar nieuwe ploegen zien aankomen, ze waren uren onderweg geweest en ze stonden op mekaar gepakt in de laadbak van een vrachtwagen. Dat zegt toch iets over de geweldige solidariteit binnen Indonesië zelf. Die vrijwilligers doen echt the dirty work, de internationale hulpverlening zal je zelden zien waar zij aan het werk zijn."
»Sommigen van die vrijwilligersploegen verblijven bij de vluchtelingen in de tentenkampen, en daar heb ik dan weer kunnen zien hoe het leven verder gaat ondanks alle ellende. De jongens lopen achter de meisjes, er wordt gegiecheld en gelachen, en elk mondje Engels duikt bij je op om contact te zoeken, (op hoge toon) "Oh! I wànt too prrractice my English with you! Oh ! We neverrr have foreignerrrs in Atjeh! Firrrst time!
»En dan nog iets over die solidariteit in Indonesië zelf. In onze media klinkt het alsof elk dakloos gezin in een vluchtelingenkamp zit, maar een heel groot aantal gezinnen verblijft bij verwanten op het platteland. Ik heb boerenhutjes gezien waar men nu met twintig samen woont, en waar het schaarse inkomen wordt aangesproken om dubbel zoveel 'gezinsleden' eten te geven. In feite worden deze daklozen beter opgevangen dan alle andere omdat ze in een vertrouwde omgeving verblijven, maar het erge is dat die gastgezinnen niet op geld of andere humanitaire hulp kunnen rekenen omdat ze niet binnen het officiële systeem van de kampen en de hulporganisaties vallen. De enige die hen steunt, is het FSPI, zij zorgt voor rijst en levensmiddelen.»
HUMO Over die lokale solidariteit hoor je amper wat in de pers.
Delforge «Het ene brengt het andere mee: omdat ze niet zichtbaar zijn voor de klassieke hulpverlening, worden ze ook niet opgemerkt door de media die meestal opereren in het zog van de hulporganisaties. Plus het feit dat journalisten amper op het platteland komen. Ze vliegen van overal naar dat vliegveld van Banda Atjeh, ze rijden met een huurauto naar de stad en naar de grootste tentenkampen, en hop, na een dag of twee zijn ze weer weg. Het bezoek is ten einde, de "tsunami-zoo" is bezocht; de rest van de provincie interesseert ze niet meer.»