null Beeld

Tien WO II overlevers volgens het penseel van Sam Drukker

De Nederlandse schilder Sam Drukker heeft met ‘Minje’ een weergaloze reeks portretten getekend en geschilderd van tien stokoude Joodse mannen die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd. De tekeningen zijn voor het eerst te zien in België.

Jan Antonissen

Vijf jaar geleden kreeg Sam Drukker van een Groningse boer de opdracht om op basis van een foto een portret te schilderen van Roosje van der Hal. Van der Hal was een Joods baby’tje dat tijdens de Tweede Wereldoorlog, ondanks de goede zorgen van twee verpleegsters van het academisch ziekenhuis van Groningen, was omgekomen in het nazikamp van Westerbork. Het is Drukker altijd een raadsel gebleven waarom die boer naar een schilderijtje van het kind verlangde, maar hij voerde de opdracht met de grootste toewijding uit. En enkele maanden later hing een voorname dame aan de lijn. Ze had het portret van Roosje gezien, zei ze met krakende stem. En ze was er erg mee ingenomen. ‘Bent u de schilder van dat portret?’ Dat kon Drukker niet ontkennen. ‘Nou, ik was één van de verpleegsters van Roosje.’

Sam Drukker «Ik kreeg de rillingen over mijn rug: opeens hoorde ik een stem uit een verleden waarvan ik dacht dat het voorgoed voorbij was. Mijn vader, een Jood, was al járen geleden gestorven, maar zijn generatie was nog niet helemaal verdwenen. Ik dacht: ‘Ik ga nu een aantal Joodse overlevenden portretteren.’ Daarna heb ik het Joods Maatschappelijk Werk gebeld, met het verzoek mij wat namen door te spelen van mannen die de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd: binnen de week had ik zó’n lijst. Ik kreeg een schattige brief van iemand die graag wilde meedoen, maar zei: ‘Ik ben niet zo’n knapperd.’ Ik heb ’m geantwoord: ‘Meneer, u maakt me ervan bewust dat ik niet wil selecteren.’ Dat is met de vervolging namelijk al gebeurd.’»

Uiteindelijk koos Drukker tien mannen. Daar had hij een reden voor: als je in de synagoge een dienst houdt, moeten minstens tien volwassen Joodse mannen aanwezig zijn – anders heb je geen dienst. ‘Minje’ heet dat quorum in het Jiddisch. ‘Tien staat voor de gemeenschap,’ zegt Drukker. ‘Het leek me een mooi eerbetoon aan de overlevenden.’

Het werd uiteindelijk een groots project, een magistrale reeks van aquarellen op natuurlijke materialen, die met de fijnste penseelstreken een intense wereld van bijna verloren gegane weemoed oproept. Het Joods Historisch Museum in Amsterdam heeft de reeks aangekocht als cultureel erfgoed, maar nu zijn de tekeningen, de voorstudies van de schilderijen, in België. Niet toevallig in Antwerpen, waar ook een grote Joodse gemeenschap is.

undefined

null Beeld


Kunst met een gat in

In Amsterdam Oud-West schenkt Sam Drukker hete koffie in zijn smoezelige atelier, terwijl op de achtergrond Rachmaninov speelt. De schilderijen die straks naar het Joods Historisch Museum gaan, zijn al netjes ingepakt. Maar dat zal Drukker niet tegenhouden ze weer uit te pakken om, als het nodig is, zijn betoog kracht bij te zetten. Een schilder legt niet uit, een schilder laat zien.

Drukker «Vanuit mijn familiegeschiedenis heb ik altijd belangstelling gehad voor het Jodendom. Maar er was geen beginnen aan om daar ook als schilder iets mee te doen. Ik heb het geprobeerd, kleine dingetjes, pogingen in het geniep, maar altijd was er de angst. Ik durfde het onderwerp niet aan. Het was te groot: de hele culturele geschiedenis in Nederland gaat over de Tweede Wereldoorlog. Wat heb je daar nog aan toe te voegen, als je in 1957 geboren bent? In 2010 schilderde Jeroen Krabbé zijn opa die werd afgevoerd. Dapper, maar zo wilde ik het niet doen: het was me te letterlijk. Maar met die portretten wist ik meteen: ‘Dit is goed, dit is niet pretentieus.’ Het was wie ik ben.»

undefined

'Nathan Rotenstreich heb ik echt moeten overtuigen om mee te werken. Na drie keer bellen heb ik gebluft: 'De portretten gaan naar het Joods Historisch Museum.' Er wás helemaal nog geen afspraak, maar toen wou hij het wel doen.'

HUMO Wat zei je als je bij zo’n man aanbelde?

Drukker «Ik vroeg eerst telefonisch of ik een portret mocht maken. Wat ik ermee wilde, wist ik in het begin zelf nog niet. Maar ik moest die mannen wel overtuigen. Nathan Rotenstreich bijvoorbeeld, de vader van Mirjam (schrijfster, tevens mevrouw A.F.Th. van der Heijden, red.), stond heel huiverig tegenover het plan: ik moest telkens terugbellen. Na drie keer heb ik gebluft: ‘De portretten gaan naar het Joods Historisch Museum.’ Er wás nog geen enkele afspraak, maar toen wou hij het wel doen (lacht).»

HUMO In je boek ‘Minje/Minyan’ schrijf je dat je weinig tijd kreeg om te tekenen. Bij modellen die al eeuwen met pensioen zijn?

Drukker «Deze mensen zijn in hun laatste fase: de eerste die toestemde, is ook als eerste overleden. En: mijn werk is speculeren op het directe. Het móét snel. Als het niet snel gaat, is het niet goed.»

HUMO Wat is de redenering daarachter?

Drukker «In één lijn, in niks als het ware, kan álles zitten. Mijn beste dingen zijn bijna niks. Heel gek: in drie kwartier maak je iets waarvan je met je calvinistische achtergrond denkt: ‘Dit kan niet goed zijn.’ (Pakt een schilderij uit) Hier heb je Nathan.»

HUMO Met zijn broek die hem een beetje opslokt.

Drukker «Mensen zijn op die leeftijd een beetje shrinking. Omdat ik voor mezelf tekende, kon het me niet schelen hoe het er zou uitzien. Ik was al blij dat ik het durfde. Maar: ik hield van die mannen. (Haalt weer een schilderij uit zijn verpakking) Dit is Bob Con, boven de 100 ook. (Draait het schilderij om) Moet je zien: al die dingen zijn gemaakt op oude rommel: dekzeilen, zonneweringen, scheepszeilen, legertenten.»

HUMO Het moet geleefd hebben?

Drukker «Op de academie had ik al moeite met achtergronden. Ik wist me er geen raad mee. Tot ik op een keer postzakken op de grond zag liggen. Ik dacht: ‘Dit is goed materiaal.’ Ik schilderde ze wit, spande ze op – en zo is het toch goed gekomen.

»Grappig was ook dat die man zélf in het textiel zat. En dat lapje stof was precies de kleur van zijn stropdas. Allemaal volstrekt onbelangrijk, maar voor mij reden genoeg om daarop te schilderen. (Hij haalt nog een schilderij boven: een man die loenst achter zijn brillenglazen op een rond houten paneel) Hans Reiss, één van mijn favorieten.»

HUMO Waarom tekende je die mannen met een lucifer?

Drukker «Omdat het je dwingt radicaal te zijn en met matige middelen toch je doel te bereiken. Masochistisch, oké, maar soms zwelg ik in schoonheid: lijnen kunnen zo mooi zijn. Bij die mannen wilde ik to the point komen, en niet in de valstrik van de schoonheid trappen.

»Ik hou wel van smerig. Ik ben blij dat ik het kan zijn. In zo’n tekening stijg ik boven mezelf uit.»

undefined

'Bij deze portretten mannen wilde ik to the point komen, en niet in de valstrik van de schoonheid trappen'

undefined

null Beeld


Filosoofje

60 kilometer verderop, in een nette buitenwijk van Rotterdam, schort Wolfgang Kotek (85) zijn hemdsmouwen op. ‘Dit is mijn stigma,’ zegt hij. Er staat een groot litteken op de muis van zijn linkerhand. ‘Het resultaat van vijftien hechtingen.’

Kotek was een kind toen hij in de jaren 30 met gevaar voor eigen leven in zijn stad, Wuppertal, de straat op ging. Duitse burgers hielden zich niet in als hij hun pad kruiste. ‘Verrekte Jood!’ riepen ze, maar ze namen soms ook zijn speelgoed af. Of ze spuugden in zijn gezicht. Op een dag namen de jongens van de Hitlerjugend hem te grazen: ze sleepten hem over het wegdek, dat vol glasscherven lag. Het gevolg was een slagaderlijke bloeding.

undefined

'Wolfgang Kotek werd als kind afgetuigd door de Hitlerjugend: 'Gek genoeg heb ik de eerste hulp gekregen van de nationaalsocialistische arts die tegenover ons woonde. Hij heeft me gered om zijn gang schoon te houden – het bloed spoot op de vloer.'

Wolfgang Kotek (haalt de schouders op) «Ik was één van de uitverkoren sterrenkinderen.

»Het gekke is: ik heb de eerste hulp gekregen van de nationaalsocialistische arts die tegenover ons woonde. Hij heeft me gered om zijn gang schoon te houden – het bloed spoot op de vloer.»

Wolfgang Kotek is één van de tien mannen die door Sam Drukker werden vereeuwigd. Met veel tact en ironie vertelt Kotek het verhaal van zijn bewogen oorlogsjaren. In 1938 werd zijn Joodse vader naar Polen verjaagd, zijn Duitse moeder moest in Wuppertal achterblijven, hijzelf vluchtte als 8-jarig kereltje met de hulp van zijn grootouders naar een Nederlands gastgezin. ‘Mijn grootouders maakten deel uit van het door de nazi’s gehate humanitaire genootschap The Odd Fellows, dat ook vertakkingen in Nederland had.’

Lang duurde het verblijf niet. In zeven jaar tijd werd de jongen bij veertien gezinnen ondergebracht – de meeste leden van The Odd Fellows, maar daarom nog geen kindervrienden. Kotek kan nare anekdotes vertellen over hoe hij ’s nachts niet naar het toilet mocht om de heer des huizes niet uit zijn slaap te halen en in arren moede dan maar zijn gevoeg deed in een doos ‘Mens erger je niet’. Wat zoveel maanden later uitkwam, en in een vertrek op staande voet resulteerde. Maar hij verkiest de lang uitgesponnen verhalen over zijn smokkel in de hongerwinter van 1944, toen hij ‘vermomd als Hitlerkind’ karrenvrachten voedsel naar het verzet bracht. Hij stelt vast dat hij in die jaren wel erg vroeg rijp is geworden, ‘een filosoofje’.

Kotek «Ik kreeg weleens een schouderklopje of een arm over mijn schouder, maar ik was vooral een curiosum in huis: ‘Kijk eens, een Joods vluchtelingetje.’ Ik was een alibi voor liefdadigheid.’

De oorlog is goed afgelopen voor zijn ouders en hemzelf, zegt hij. Ze hebben het allemaal als bij wonder overleefd.


Een beerput

'Thuis werd veel gepraat over dingen die in de buurt van de oorlog kwamen. Maar wat ik écht wilde horen, kwam ik niet te weten'

Een citaat uit het boek van Sam Drukker, ‘Minje/Minyan’: ‘Bij ons in de familie leek de oorlog niet zo’n rol te spelen. Maar in mijn pubertijd werd het me duidelijk dat die oorlog overal verborgen zat.’

Drukker knikt: ‘Er werd ontzettend veel gepraat over dingen die in de buurt van de oorlog kwamen. Maar wat ik écht wilde horen, wat mijn vader voelde, kwam ik niet te weten.’

Drukker «Ik heb mijn vader nooit zien huilen of uit zijn dak gaan van kwaadheid. Mijn moeder liep altijd in een wijde boog om hem heen – om hem te sparen. Het heeft me altijd gefrustreerd, want ik wilde weten wat die oorlog voor hem betekende. De familie van mijn vader zijn vader, elf broers en zussen, is helemaal uitgemoord, inclusief de kinderen – op mijn vader na dus. Heeft hij nooit één woord over gezegd. Ik kwam er toevallig achter toen ik in een genealogisch blaadje hun namen zag staan, met daarachter telkens hetzelfde woord: ‘Auschwitz’.

undefined

'Sam Drukker met zijn vader: 'Zijn volledige familie is uitgemoord. Maar ik heb hem nooit zien huilen of uit zijn dak zien gaan van kwaadheid.'

»Toen ik als student in het weekend naar huis ging, nam ik me elke keer weer voor: ‘Nu ga ik het vragen.’ Maar op zondagavond zat ik toch weer in de bus te tobben: ik had het niet gedurfd.»

undefined

null Beeld

HUMO Misschien kon je vader er niet over praten.

Drukker «Je bent altijd vol begrip, op een bepaald moment dacht ik zelfs: ‘Misschien voelt hij echt helemaal niks?’ Maar toen hij doodging, was ik ontzettend kwaad op hem: ‘Klootzak! Je ziet hoe ik daarmee bezig ben geweest. Ik ben toch je kind?’ (Zwijgt) Er stonden meters boeken over de Tweede Wereldoorlog en het Jodendom in huis, het was overal aanwezig, maar wij spraken er niet over.

»Na de oorlog waren nieuwe tijden aangebroken. De oudste in ons gezin kwam er in 1946, de jongste – ik – in 1957. Wij waren de nieuwe generatie. Mijn moeder zei achteraf: ‘Wij wilden jullie daar niet mee belasten.’ Maar onbewust gebeurde net het omgekeerde.

»Mijn vader had voor de kinderen zes aparte bureaubakjes, waar hij af en toe een krantenknipsel in legde. Bij mij lag er op een dag een artikeltje over de restauratie van de synagoge van Bourtange. Zomaar. Dat was zijn manier van communiceren.

»Ik vraag me al mijn hele leven lang af hoe Joods ik eigenlijk ben. Járen geleden wilde ik uitkomen, zoals dat heet, officieel Joods worden. Ik heb een aanvraag ingediend bij de liberale Joodse gemeenschap. De eerste vraag luidde: ‘Bent u getrouwd?’ – ‘Nee.’ Tweede vraag: ‘Hebt u een vriendin?’ – ‘Ja, Sandra, intussen al vijfendertig jaar.’ ‘Is zij Joods?’ – ‘Nee, meneer.’ Toen zagen ze het nut van de procedure niet meer in. (Zwijgt) Dat doet pijn.

»Ik heb allerlei cursussen en workshops gevolgd, maar als we een dienst in een synagoge wilden bijwonen, vroeg de rabbijn: ‘U hebt geen Joodse moeder?’ – ‘Nee.’ ‘Hartstikke welkom, maar jullie weten ook dat je door je aanwezigheid nog geen Jood bent.’ Ik was eind de 30, een volwassen man, maar ik voelde me net een kleuter die geen lolly kreeg.

»Alle zes kinderen uit ons gezin hebben er een tik van meegekregen, de één meer dan de ander. Twee zussen zijn naar Israël geëmigreerd. Eén zus is met een Joodse man getrouwd, en kreeg kinderen die niet-Joods waren: het gedoe begon weer van voren af aan.»

HUMO Was het hele ‘Minje’-project een zoektocht naar je vader?

Drukker (knikt) «Ik heb een vader gehad die over zichzelf weinig gedeeld heeft. Dat heb ik gemist. Het is niet voor niks dat ik zo’n drive heb om daarin te duiken. Ik dacht: ‘Eén keer, en dan ben ik ermee klaar voor de rest van mijn leven.’ Maar zo werkt het niet.»

HUMO Klaar bestaat niet?

Drukker «Helaas, één oorlogsfilm en de tranen biggelen over mijn wangen (lacht).»

null Beeld


Survivor guilt

Ook Wolfgang Kotek heeft met zijn vader, die het grootste gedeelte van de oorlog ondergedoken had gezeten, zelden teruggeblikt. De nazi’s en hun verschrikkingen waren taboe. Er heerste euforie bij de overlevenden. Het motto was: laat ons lachen, laat ons vrolijk zijn.

Kotek «Maar het was natuurlijk veel complexer: de overlevende Joden waren 90 procent van hun familie kwijtgeraakt of hadden in het concentratiekamp hand- en spandiensten moeten leveren om een beetje langer te leven. Ze zaten met survivor guilt. De oorlog was te gruwelijk voor woorden geweest. Dus ze zwegen erover.»

Kotek heeft zich later opgewerkt tot arts – bedrijfsarts, specialist tropische geneeskunde, maar bovenal een betrokken huisarts met ‘een praktijk van vierduizend patiënten’.

‘Ik heb me te pletter gewerkt,’ zegt hij met een brede glimlach. Maar als ik na twee uur gesprek vraag waarom hij ondanks alles blijft lachen, breekt hij.

Kotek «Nu raakt u een snaar, de snaar die me doet trillen. Het is lachen in het donker. Er is veel in mijn leven gebeurd, normaal zou ik in de psychiatrie moeten zijn beland.»

Hij vertelt hij over zijn zware depressie als student.

Kotek «Ik keerde terug uit Parijs en ik had geen geld: ik kon in Amsterdam geen kamertje meer krijgen. Toen ben ik naar professor Querido gestapt – zijn vrouw was psychiater. Zij wilde me graag helpen, maar ze moest wel betaald krijgen. Ik ben dus als een gek gaan werken: twaalf ambachten, dertien ongelukken. Ik heb álles gedaan, van portier tot fabrieksarbeider. Uiteindelijk heb ik nooit één psychiater gezien. Het werk heeft me gered.»


In de naam van de vader

Drukker «Toen ik de portretten van de tien mannen op een rij had, zag ik: het zijn allemaal sterke kerels. Maar Wolf (Kotek, red.) heeft me gezegd: ‘Mensen die de kampen hebben overleefd, waren niet noodzakelijk lieverdjes.’ Dat vond ik best wel shocking, al is het logisch. Sommigen hebben zichzelf gered ten koste van anderen. Dan wordt overleven heel dubbel, natuurlijk. En dan kijk ik opnieuw naar mijn portretten.»

HUMO Kun je het daarin zien?

Drukker «Nee. Ik zie een enorme geschiedenis, maar heb ik ook hun Joods-zijn gevat? Dat durf ik niet te beweren.

»Ik weet wél dat ik, meer dan wat ook, die mensen wilde schilderen. En ik weet ook wat dat schilderen bij mij heeft teweeggebracht. (Wijst weer naar het schilderij van Hans Reiss) Kijk, deze man, de grootste, lijkt ook fysiek op mijn vader: kaal, bril, uitpuilende ogen. Toen ik hem aan tekenen was, had ik het gevoel dat ik tegenover mijn vader zat, heel bizar.»

HUMO Je hebt je vader bij leven nog geschilderd. Heb je hem ooit een ‘Minje’-project voorgesteld?

Drukker (hoofdschuddend) «Na zijn dood heb ik dertig jaar nodig gehad om hieraan te kunnen beginnen.»

HUMO Is dit je opus magnum?

Drukker «Die indruk heb ik wel, ja. Mensen die vroeger hun neus voor me ophaalden, zeggen opeens vriendelijk gedag. Maar als ik toch mag zeuren: ik ben, als schilder, een man van het beeld. Maar op het moment dat ik een serie maak waarin het verhaal belangrijk is, krijg ik meer aandacht. Ik snap het wel: een journalist gaat voor het verhaal. Maar ik vind dat er te weinig goed gekeken wordt.»

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234