Tom Lanoye: 'Als het gaat over de kunst, bestaat er geen grotere kudde nestbevuilers dan onze flaminganten'
Tom Lanoye schrijft zijn jongere zelf (deel 2).
Waar waren we gebleven? Hier: je bent jong en je hebt jezelf veroordeeld om op deze lap grond artiest te willen worden. Vergeet dan één ding nooit. Als een traiteur een receptie verzorgt voor onze bestuurlijke elites – en God weet dat ze talrijk zijn – dan zal die brave man nog tijdens dat feestje door alle notabelen worden geprezen en schoongelikt, ongeacht de hoogte van zijn factuur.
'Dat museum van de Vlaamse volksaard komt er. Maak je geen illusies. En we weten allebei waar het astronomische budget plots toch gevonden zal worden'
Als jij ooit van een overheidsinstelling de opdracht krijgt om een toneelstuk te schrijven, en je hebt het lef om daar ook een vergoeding voor te vragen, zul je door de helft van onze herkauwende en boerende excellenties worden weggezet als uitvreter, verkwister, viezentist, narcist, moraalridder en een pretentieuze blaas die dénkt dat hij een artiest is. Je zult dat te horen krijgen uit steeds weer dezelfde kringen. Ze zijn voor het leeuwendeel Vlaamskiljons. Dat is geen racial profiling, dat is een conclusie, gegrond op decennialange ervaring. Het aangekondigde cultuurbeleid van de nieuwe Vlaamse regering bewijst dat eens te meer.
Als het gaat over de kunst van de afgelopen vijftig jaar, bestaat er geen grotere kudde nestbevuilers dan onze flaminganten. Niets deugt en alles stinkt. Elke nog levende Vlaamse kunstenaar is volgens hen een verrader en een kosmopoliet, waarmee ze hetzelfde bedoelen. Zijn voortbrengselen noemen ze zelfzuchtig, lelijk, nihilistisch en een blamage voor onze zogezegde voorvaderen Rubens, Van Eyck en Van Dyck.
Van die laatsten wordt nogal gratuit verondersteld dat ze die mening zonder mopperen zouden delen. Ik betwijfel dat. Stel dat Rubens reïncarneert, met wie zou hij dan, gezien zijn inderdaad uitzonderlijke kwaliteiten, het liefst op café en in artistiek debat gaan? Met Luc Tuymans en Berlinde De Bruyckere, of met een cartoonversie van de cartoonversie van Bob de Bouwer, de immer in het rond stuiterende Ben Weyts, die zelfs een jaarmarkt voor weekdieren zou openen met een gele helm op zijn kanis, zolang het tv-journaal er maar op afkomt? Als minister van Toerisme trok Weyts tijdens de vorige legislatuur al eens 20 miljoen uit om de werken van onze nochtans reeds goed bekende oude meesters nog beter te promoten. Ben houdt nu eenmaal van scherpe uitdagingen. Zo wierp hij zich ook op als dappere wegbereider van onze cuisine. Met gratis garnaalkroketten, speculoos en cuberdons, uitgedeeld in een doodlopende straat ergens in Parijs. De mensen spreken er nog van. Die op zijn eigen kabinet, bedoel ik. Ze hadden zich allemaal zelf een indigestie gevreten.
Rubens, die behalve schilder ook bekendstond als ambassadeur, marchandeur, buitenwipper en regelneef op alle niveaus, zou volgens mij snel in het snotje krijgen waarom Ben de Bouwer en zijn partijgenoten op officiële vernissages zo graag postvatten naast zijn schilderijen. Die doeken – groot, bloot, bijbels of bloederig – kunnen hun geen hol schelen. De eigen glimlachende beeltenis, te zien op tv in alle huiskamers, dat zint hun al veel meer.
Daarin onderscheiden ze zich echter niet van andere politici: kunst is de gedwongen dienstmaagd van élke hoogwaardigheidsbekleder, zodra de kunstenaar in kwestie de goedheid vertoont om dood te zijn en niet langer tegen te pruttelen. Maar wat is dan het onderscheid? Tussen flamingantische en andere hotemetoten? Flaminganten beroepen zich op een verleden waarvan ze beseffen dat jij méér de erfgenaam bent dan zij. Ze kozen zelf de dode kunsten uit als nostalgische legitimering voor hun project. Vervolgens zijn ze toch verbolgen als levende kunstenaars daar de spot mee drijven. Die kortsluiting hebben ze weliswaar zelf uitgelokt, maar net daarom smaakt de ontgoocheling hun zo bitter. Ze zijn echter niet van plan die te verbijten. Vergeet ook dát nooit. De flamingant gedraagt zich als een afgewezen minnaar. Hij haat jou omdat hij heimelijk smacht naar jouw instemming. Jouw oogopslag, jouw streling, jouw jawoord. Zonder jouw zegen klinken zijn separatistische claims hol en lijken zijn aanspraken op een republiek ongegrond – volgens een redenering die hij volledig zelf bij elkaar heeft gefantaseerd. Ik zal ze hier ex absurdo nog eens samenvatten. Rubens en Van Dyck? Die gasten hebben alleen maar geschilderd om de huidige taalgrens kracht bij te zetten. En om onze opeenvolgende minister-presidenten te staven in hun imaginaire middeleeuwse grandeur, die zelfs de kleren van de keizer doet verbleken.
Minstens die traditie moet de huidige artiest volgens Vlaams-nationalisten voortzetten: knikken en slikken in dienst van de macht. Aan jou is dat niet besteed. Jij staat ongegeneerd schaterend en dijenkletsend te wijzen naar de naakte billen en ballen. Belediging stapelend op kwetsuur.
Gekrenkt sentiment, dát verklaart het koppige verlangen van flaminganten naar een zogenaamd objectieve canon en een zogenaamd neutraal ‘museum van de algehele Vlaamse volksaard’. Die hebben maar één ding tot doel: de werkelijkheid eindelijk in de gewenste taartvorm duwen, de bewonderde geliefde in het gewenste gareel, totdat ze allebei zwichten en gehoorzamen. In het alledaagse verkeer zou je spreken van stalking door een zielige mannetjesputter die maar niet wil aanvaarden dat het voorwerp van zijn lust geen goesting heeft om mee te spelen in zijn sadomasochistische santenkraam.
Dat museum van de Vlaamse volksaard komt er. Maak je geen illusies. En we weten allebei waar het astronomische budget opeens toch gevonden zal worden, en op wiens kap het zal kannibaliseren. Om te beginnen die van jou. Wat straks bij jou en zoveel anderen zal worden weggesneden als laatste laagje soepvlees, zal verspild worden aan baksteen, pluche en verguldsel, ten dienste van een mausoleum voor de Satraap van Brasschaat.
Op zich ís dat natuurlijk een oer-Vlaamse reflex. Cultuur? We kopen de laatste onbebouwde morzel grond, we gieten hem vol beton en we bouwen er een oversized fermette-met-koterijen op, met aan de buitenkant minstens één blinde muur, groot genoeg voor de koperen plaquette met de namen van de godganse gigantisch flamingantische fine fleur van de Jan-mijn-klotens die – uit weerwraak – onze toekomstige generatie amputeren om er, volle petrol, hun eigen gloriol mee te vieren, en verder niets.
‘Die gasten gedragen zich verdorie als de eigenaren van onze kunst, en niet als wat ze zouden moeten zijn – hooguit beheerders. Vandaar dat we geen overleg of vragen krijgen, maar des te meer ezelstampen en oekazes.’ Dat soort dingen mag je vanaf nu schreeuwen. Doe maar, laat je verontwaardiging de vrije loop. Maar kijk ook uit: dit hele debat, deze brief inbegrepen, kan helaas ook dienstdoen als afleidingsmaneuver. Ons mediagenieke en luidruchtige tromgeroffel, hoe terecht ook, kan misbruikt worden om andere brandhaarden weg te moffelen, want het is niet alleen in de kunsten dat er wordt gesneden. Ons hele middenveld wordt gekielhaald, de zorg alweer op kop. En het gaat niet alleen om fondsen.
Indien men al aan jou – de sierparkiet in een steeds giftiger kolenmijn – durft te vragen om ‘de Vlaamse identiteit te versterken avant toute chose’, en als men zelfs de hele VRT wil omvormen tot een bijhuis van Doorbraak-TV, hoe lang duurt het dan, denk je, vóór men ook van academici en rechters zal eisen om de identitaire bevelen van hun centraal bestuur te laten primeren op de vereisten van hun vak? Het is een gure wind die overal door Europa waait. Waarom zou hij ons overslaan?