Topdokter Erwin Offeciers, oorspecialist: 'Doofheid bedreigt de levenskwaliteit, en bij uitbreiding het leven zelf'
Kijkend naar ‘Topdokters’, een voortreffelijke, uit liefde en beroepseer geboren kwelling voor hypochonders, jojoot mijn gemoed afwisselend richting fascinatie, ontroering en afgrijzen. Vanwege de ernst en het mededogen waarmee de hoofdpersonages, medische vaklui aan wie ik m’n tere leven zonder verpinken zou toevertrouwen, zich van hun dagtaak kwijten; maar ook vanwege de alledaagse meedogenloosheid waarmee onheil alle leven dooradert, in de vorm van kleine aangeboren malheuren dan wel hyperenthousiast metastaserende cellen.
De fragmenten waarin de Antwerpse neus-, keel- en oorarts Erwin Offeciers, tevens een wereldautoriteit aangaande het cochleaire implantaat (inwendige gehoorprothese, red.), zich ontfermt over zijn patiënten, doen de grijze lucht in mijn woonkamer steevast opklaren. Begrijpelijk: anders dan zijn confraters, die hun medische klandizie na een zorgvuldig beredeneerd vonnis met scalpel of chemo dienen te verlossen van één of ander kwaad, mag Offeciers veelal extra levenskwaliteit schénken. Weten dat die kleuter in je kabinet dankzij die geïmplanteerde gehoorprothese een achtervolging op de steile leercurve kan inzetten: ’t helpt je vast om de slaap der rechtvaardigen te slapen, gesteld dat je niet aan het hoofd van een veertigkoppige nko-dienst staat, Europees Secretaris van de NKO-Wereldfederatie bent en de wereld rondreist om lezingen en demonstraties te geven.
HUMO Twee weken geleden haalde u in ‘Topdokters’ een merkwaardig voorval uit uw jeugd aan: op 11-jarige leeftijd zou u even dood geweest zijn – iets met verstikking. Hoe zat dat precies?
Erwin Offeciers «Ik ben opgegroeid in Mortsel, in een groot gezin: we waren thuis met elf kinderen. De jongste vijf – ik was nummer acht – waren allemaal jongens, en we trokken voortdurend op met de jongens uit de buurt. Achter ons huis lag een grote wei, en daarin hadden we onder de grond een soort clubhuis met gangen uitgegraven. Die hadden we gestut met balken die we, euh, gevonden hadden op de bouwwerven in de buurt. ’t Was héél tof: er lagen tapijtjes, er stond een kacheltje en een sjottertafel. Die gangen waren best stevig, hoor: er liepen voortdurend mensen overheen zonder dat ze beseften dat wij daar onder de grond tafelvoetbal zaten te spelen. Maar op een dag is één van die gangen ingezakt op het moment dat ik erin zat. Eén van mijn oudste broers, die gelukkig toevallig in de buurt was, kon de hulp inroepen van bouwvakkers die in de buurt aan het werk waren, en samen hebben ze tegen de klok aarde weggeschept om mij te bevrijden. Maar ik heb dus een hele tijd geen lucht gekregen; ik besefte het heel goed, en ik voelde mezelf ook als het ware wegvallen, maar het gekke is dat ik op geen enkel moment in paniek ben geraakt. Ik weet nog dat ik helder dacht: ‘Hé, ja, nu ga ik dood.’ Maar niet dus: ’t schijnt dat ik zo blauw als de zee zag toen ze me bovenhaalden. En in die jaren was het nog niet de gewoonte om voor zoiets de ziekenwagen te bellen, hè. ’t Ging van: ‘Leg hem maar in zijn bed, madammeke, we zullen zien of hij de avond haalt.’ Ik heb niet alleen de avond gehaald, ik ben zelfs volledig hersteld. Nu ja, het heeft wel even geduurd: ik ben een tijdje aan één kant verlamd geweest, en ik heb heel wat kinesitherapie gekregen. Voilà: de petite histoire.»
Bekijk het fragment:
HUMO Hangt dat voorval samen met uw latere keuze om geneeskunde te studeren?
Offeciers «O, nee, ’t heeft mijn leven op geen enkele manier ingrijpend veranderd. Tenzij dit: mijn broers en ik mochten geen tunnels meer graven (grijnst). We zijn dan maar torens beginnen te bouwen, maar die hebben we op bevel van de wijkagent moeten afbreken: volgens hem kwamen er slechte mensen ’s nachts slechte dingen in doen. ’t Heeft wel een tijdje geduurd voor ik begreep wat hij bedoelde (lacht).
»Ik heb er verder geen trauma’s aan overgehouden: misschien voelde ik altijd al aan dat de dood bij het leven hoort. Zoals ik al zei in ‘Topdokters’: ik mag er niet aan dénken dat ik eeuwig zou moeten leven – how boring!»
'Als student mocht ik bij professor Marquet toekijken hoe hij gehoorbeentjes en trommelvliezen transplanteerde. Na 10 minuten wist ik: ‘Dat is wat ik later wil doen’'
HUMO Waarom bent u dan wél geneeskunde gaan studeren?
Offeciers «Eliminatie. Het stond vast dat ik iets moest studeren, want ik had nu eenmaal een goeie kop. Maar sommige vakken – wiskunde en fysica, bijvoorbeeld – interesseerden me geen bal; ik leerde ze gewoon vanbuiten. Die vielen dus al af. Het onderwijs was ook geen optie: ik zag mezelf niet voor een klas vol jongetjes staan zoals ik er zelf eentje was geweest – niet dat ik een lastig kind was, maar ik deed wél fameus mijn goesting. Het enige wat me mateloos interesseerde, was muziek: niet alleen had ik tijdens mijn jeugd notenleer gevolgd, wat viool gespeeld en op de piano bij ons thuis getokkeld, ik werd ook enorm aangetrokken door de wereld van muzikanten. Nog altijd, trouwens. Ze nemen vaak enorme risico’s: ’t is knokken en knoeien, en hopen dat je op je pootjes terechtkomt. Enfin: mij schrok dat allemaal niet af, ik zag het zelfs geweldig zitten. Maar mijn ouders staken er een stokje voor: ‘Leer maar eerst een goeie stiel.’
[LOGIN_SCREEN]
»Ik wilde graag iets met mensen doen, maar om pastoor te worden had ik geen aanleg. Bleef dus over: huisarts. Zeer aantrekkelijk beroep: je krijgt voortdurend volk over de vloer en je bent je eigen baas. Niemand die over je schouder meekijkt en je vertelt wat je wel en niet mag doen. Niet dat ik graag de baas speel: ik ben wel diensthoofd van de nko-dienst, maar lichtjes tegen mijn goesting, vooral vanwege de administratieve rompslomp. Gelukkig krijg ik daar wel hulp van mijn teamleden voor. Maar goed: beter dat ze macht geven aan mensen die er níét op uit zijn, zeker?»
'Die anatomie, dat was het mooiste wat ik ooit had gezien.'
HUMO Uiteindelijk bent u nooit als huisarts aan de slag gegaan, omdat u al vroeg Jean Marquet tegen het lijf liep, toen al een bekende nko-arts.
Offeciers «’t Was puur toeval. Op een dag kruiste mijn vader, die aan de kost kwam als verzekeringsmakelaar en financieel adviseur, het pad van professor Marquet. ’t Was een puur zakelijk contact, maar mijn vader was behoorlijk onder de indruk van die mens. Zozeer dat hij direct was begonnen over zijn zoon die in zijn vierde jaar geneeskunde zat, waarop de dokter zei: ‘Aha, laat hem eens bellen, dan kan hij eens langskomen voor een praatje.’ (Rolt met de ogen) Tikje gênant, vond ik: als student wilde ik de kostbare tijd van die man niet verprutsen, en bovendien had ik geen idee wat ik na mijn afstuderen precies zou gaan doen. Maar ik was natuurlijk wél curieus, dus uiteindelijk heb ik toch maar naar zijn kabinet gebeld. Van zijn secretaresse mocht ik donderdag om halftwaalf langskomen, maar ik had toen cursus. Zegt zij: ‘Sinds wanneer hebben studenten ’s nachts nog cursus?’ Zij bedoelde dus halftwaalf ’s nachts: dat was het enige moment van de week dat ze nog een gaatje in de agenda van Marquet kon vinden (lacht). Uiteindelijk heb ik nog een uur moeten wachten, maar we hebben wél tot drie uur gepraat. Blijkbaar moet ik hem bevallen zijn, want toen ik vertrok, zei hij: ‘Als je over twee jaar afstudeert, mag je direct bij mij beginnen.’ Een heel genereus aanbod, maar ik maakte hem erop attent dat ik het – toen nog niet verplichte – vak nko nog moest krijgen, en dus hoegenaamd geen idéé had wat het zoal inhield. Geen probleem, ik moest maar eens bij hem poolshoogte komen nemen. Een paar dagen later ging ik kijken hoe hij een transplantatie van gehoorbeentjes en trommelvliezen uitvoerde, een operatie waarvan hij de pionier was. Hij liet me meekijken in het middenoor van die patiënt, en tien minuten later wist ik: ‘Dit is wat ik later wil doen.’ Die anatomie, dat was het mooiste wat ik ooit had gezien.
»Toen ben ik pas echt keihard beginnen te studeren, want ik wist dat ik Marquet niet in verlegenheid mocht brengen. Twee jaar later ben ik met grote onderscheiding afgestudeerd, en ik kon inderdaad meteen bij hem aan de slag.»
Boorwedstrijd
HUMO U ontwikkelde samen met Jean Marquet een cochleair implantaat, een elektrode in het binnenoor die ervoor zorgt dat mensen die doof geboren zijn, of het door ziekte of ongeval zijn geworden, weer normaal kunnen horen. Een mirakel der moderne geneeskunde! Anders dan sommigen van uw confraters uit ‘Topdokters’ behandelt u geen acuut levensbedreigende ziekte, is het daarom dat...
Offeciers (onderbreekt) «Doofheid bedreigt de kwaliteit van het leven, en bij uitbreiding dus het leven zelf.
»Pas op: je kunt wel degelijk kwaliteitsvol leven met een beperking, dat zul je mij nooit horen tegenspreken. Maar als je die beperking kunt verhelpen, waarom zou je dat potverdekke níét doen? Dokters moeten mensen toch niet alleen helpen om niet te sterven, we mogen ze toch ook helpen om beter te leven? Ik ben het volmondig eens met wat Karel Jonckheere ooit dichtte: ‘Niemand moet me helpen sterven / (maar eenieder mag me leren leven)’. En die ‘eenieder’ kan dus gerust een dokter zijn.
»Ik begrijp dat wie naar ‘Topdokters’ kijkt, zou kunnen denken dat die cochleaire implantaten geen levens redden. Maar geloof me: dat doen ze wél. Als een patiënt aan één kant doof wordt, bijvoorbeeld omdat we een goedaardige tumor hebben moeten wegnemen in het binnenoor, vlak op de gehoorzenuw, dan is dat echt verschrikkelijk. Probeer je maar eens voor te stellen dat je voortaan geen sjiek meer verstaat van conversaties op plekken waar veel ruis is. Journalisten, leerkrachten: die mensen kunnen hun job vaarwel zeggen, hoor. Eén van de meest gehoorde misverstanden over doofheid is wel dit: ‘Hoezo, doof? Hij hoort toch nog langs één kant?’ Eens en voor altijd: binauraal horen is ontzettend belangrijk, en zeker voor kinderen. Er zijn voldoende onderzoeken die aantonen dat het taalvolume waaraan je tijdens je eerste – let op – levensmaanden blootgesteld wordt, bepalend is voor de rest van je leven. Je mag zo slim geboren zijn als je maar wil: als je ouders nooit tegen je praten als je nog een baby bent, vergeet het dan maar. De hersenen van een kind verwerven taal op een statistische manier: ze worden blootgesteld aan akoestiek – een stroom van geluid – en tellen de klanken die het meest frequent voorkomen. Een enorme klus, want er staan geen vlaggetjes bij die elk nieuw woord aankondigen, hè? En toch leren ze het onderscheid, door de patronen die terugkeren. ’t Is dus logisch dat hoe vaker je tegen een kind praat, hoe sneller ze dat oppikken. Als een kind dus minder goed hoort, zal het te weinig onderscheid maken tussen verschillende fonemen – anders gezegd: het zal geen verschil horen tussen bijvoorbeeld een t en een f. De statistische verwerking zal in de war raken, en het kind zal algauw een achterstand oplopen. Dat lijkt misschien alweer niet van levensbelang, maar we weten al sinds de jaren 70 dat kinderen met een eenzijdig gehoorverlies van 60 dB – dat is niet stokdoof, maar gewoon slechthorend – gemiddeld een jaar langer over het lager onderwijs doen dan kinderen die normaal tweezijdig horen. Bovendien zijn die kinderen emotioneel minder stabiel en minder gesocialiseerd, en hun cognitieve niveau is ook lager.»
undefined
HUMO Het RIZIV draagt bij aan de kosten – een cochleair implantaat kost iets van een 20.000 euro – maar u pleit al jaren voor minder strikte voorwaarden.
Offeciers «Afgelopen maart is in het Belgisch Staatsblad verschenen dat kinderen die aan het ene oor minimaal 60 decibel kwijt zijn én aan de andere kant doof zijn, hun implantaat terugbetaald krijgen: het gevolg van een kruistocht die ik, schrik niet, zés jaar geleden ben begonnen. Ik ben blij dat het eindelijk zover is, maar die voorwaarden zijn nog altijd veel te strikt: ik probeer de mensen van het RIZIV en de ziekenfondsen nu te overtuigen dat kinderen die aan één kant doof geboren werden maar met hun andere oor perfect horen, wel degelijk een cochleair implantaat terugbetaald moeten krijgen. We beschikken over voldoende wetenschappelijk bewijs dat elk kind binauraal voldoende moet horen om zich normaal te kunnen ontwikkelen. En met die wetenschap mag je als maatschappij niet licht omspringen: we moeten er dan ook alles aan doen om dat voor alle kinderen te bekostigen, en er – binnen het budget – enige prioriteit aan te geven. Maar dat is natuurlijk een politieke beslissing, daar heb ik niks over in de pap te brokken.»
HUMO In ‘Topdokters’ was te zien hoe u een implantaat inbracht bij een jonge patiënt, en u sprak daarbij met veel liefde over de stiel van het boren in de schedel.
Offeciers «Het is ook echt een stiel apart, boren in dat rotsbeen – het heet trouwens niet voor niets zo. Maar wat wilde je daarover vragen?»
HUMO Wat voor een soort mens moet je zijn om doodleuk te vertellen dat je dat graag doet?
Offeciers (zwijgt 5 seconden, wendt zich dan tot een assistente) «Hoe graag boor jij?»
Assistente «Boren? In rotsbeen van een patiënt?»
Offeciers «Natuurlijk.»
Assistente «Ik dacht dat je misschien in een muur bedoelde: daar heb ik niks mee (lacht). Maar in rotsbeen: heel graag. De anatomie is ontzettend mooi, en je moet in dat bot héél accuraat op zoek gaan naar je doel – niet simpel, en daardoor extra boeiend.»
'De studenten die bij ons in schedels leren boren, worden heel snel weggeplukt door andere ziekenhuizen – net de jeugdopleiding van Anderlecht'
Offeciers «Kijk: ik had er zelf eigenlijk nooit bij stilgestaan, dat mensen dat raar vinden (lacht). Maar ik sluit me helemaal aan bij wat je zonet hoorde: het is zonder twijfel het moeilijkste stuk anatomie van het menselijk lichaam, en het duurt lang voor je die stiel beheerst – hoe vroeger je ermee begint, hoe beter. De studenten die het bij ons leren, worden trouwens heel snel weggeplukt door andere ziekenhuizen – ik mag graag denken dat dit de jeugdopleiding van Anderlecht is, waar ze direct doorstromen naar de eerste klasse.»
Assistente (tegen Offeciers) «Het gemiddelde van de boorwedstrijd was trouwens 61 procent.»
Offeciers «En jij had 75, niet?»
Assistente «Klopt.»
HUMO Ik neem aan dat ik geen fantoomklanken heb waargenomen, maar dat iemand wel degelijk het woord ‘boorwedstrijd’ in de mond nam?
Offeciers (lacht) «Ja, die wordt al een paar jaar georganiseerd – de winnaar komt vaak uit ons kamp. ’t Wordt georganiseerd in een middeleeuwse kerker onder de grond, met brandende toortsen aan de muren en gemaskerde wachters voor de deur. Nee, zeg: ’t is gewoon een door de opleiders gesuperviseerde wedstrijd onder nko-assistenten in opleiding die gepassioneerd zijn voor hun vak.»
Kapot is kapot
HUMO In februari van dit jaar bracht de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) nog een rapport over gehoorschade uit. Ik neem aan dat u dat op de voet volgt?
Offeciers «Uiteraard: ik ben Europees secretaris van de wereldfederatie van nko-artsen. Het was trouwens Marquet die er destijds als General Secretary van die federatie op heeft aangedrongen doofheid door de Wereldgezondheidsorganisatie als wereldkwaal te laten erkennen: ’t lijkt een detail, maar het is ontzettend belangrijk om dat op de wereldwijde agenda te krijgen, want alleen zo kun je op het beleid wegen.»
HUMO Volgens de WHO kampen maar liefst 360 miljoen mensen met één of andere vorm van gehoorschade.
Offeciers «Klopt, maar die hebben natuurlijk niet allemaal naar te luide muziek geluisterd: gehoorschade kan veel oorzaken hebben. Om te beginnen zit je al met ouderdomsdoofheid: zeventigers zullen meestal minder goed horen dan twintigers. Ik kan tegen een zeventiger zeggen dat hij of zij een normaal gehoor heeft, maar dat een hoorapparaat toch noodzakelijk is. Voorts zijn er ook heel wat infectieziektes die doofheid kunnen veroorzaken: mazelen of meningitis, en die kun je relatief eenvoudig terugdringen door beter te vaccineren. Dat de voorbije decennia veel vooruitgang is geboekt in de strijd tegen gehoorschade, komt ook doordat er voor grote bevolkingsgroepen betere huisvesting, kwaliteit van voeding en onderwijs is gekomen – daar hangt echt veel van af. Maar de frank begint te vallen dat overmatig lawaai heel schadelijk is.»
'Op het werk zijn de mensen goed beschermd, maar in het weekend kunnen ze in dancings en op festivals hun oren kapotmaken. Dat is toch te gek voor woorden?'
HUMO Nog volgens de WHO maken 1,1 miljard jongeren en jongvolwassenen kans op gehoorschade: door met oortjes naar hun mp3-spelers te luisteren, maar ook tijdens concerten of sportwedstrijden.
Offeciers «Het gehoor van de huidige generatie jongeren is niet meer wat het geweest is, en dat is echt érg als je bedenkt dat het een tijdje relatief beter is gegaan. Tijdens de industrialisatie zijn veel oren kapotgegaan aan het fabriekslawaai, maar die kwaal hebben we gelukkig een halt kunnen toeroepen: dankzij onze uitstekende arbeidswetgeving is het gehoor van onze arbeiders en bedienden goed beschermd. Eén probleem: op het werk zijn de mensen goed beschermd, maar in het weekend kunnen ze in dancings en op muziekfestivals hun oren kapotmaken. Dat is toch te gek voor woorden?»
HUMO Men kan gerust een hele dag doorbrengen in een ruimte waar maximaal 85 dB weerklinkt, maar een kwartiertje blootgesteld worden aan 100 dB kan je oren al schaden, zo meldt de WHO.
Offeciers «Dat is zo, maar het gaat niet alléén om de geluidssterkte en de duurtijd van de blootstelling: er zijn ook genetische factoren in het spel – sommige mensen kunnen bij wijze van spreken vaak in het lawaai zitten zonder schade op te lopen, andere hebben al na één keer gehoorschade en tinnitus. En geloof me: dat is níét plezant. U herinnert zich vast dat geval van een paar jaar geleden: een late twintiger pleegde toen zelfmoord omdat hij de combinatie van tinnitus en hyperacusis – overgevoeligheid voor geluid – niet meer de baas kon. Een extreem geval, maar feit is dat het niet makkelijk is om te leven met blijvende gehoorschade.
»Ik heb alleszins de indruk dat de jarenlange sensibilisering haar vruchten afwerpt, en dat steeds meer mensen oordopjes dragen als ze naar festivals gaan. Maar eigenlijk zou het simpeler kunnen: zet dat geluid wat minder hard!»
'Ik ben een voorstander van waarschuwingen zoals op de sigarettenpakjes: ‘Dit evenement kan uw gehoor schaden.’ Dan wéét je tenminste waar je aan toe bent'
HUMO Dan is de beleving om zeep, zo schijnt het.
Offeciers «Daar kan ik in komen. Maar wil je, uitsluitend omwille van de beleving, je oren om zeep helpen? Want daar komt het uiteindelijk op neer. Mensen moeten weten dat ze schade kunnen oplopen door lawaai, vandaar dat ik een voorstander ben van waarschuwingen zoals op de sigarettenpakjes: ‘Dit evenement kan uw gehoor schaden.’ Dan wéét je tenminste waar je aan toe bent. Nu komen nog altijd te veel mensen proefondervindelijk te weten wat gehoorschade is, en dat zou niet mogen.»
HUMO Toen voormalig minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Joke Schauvliege in 2011 haar fameuze geluidsnormen introduceerde, schreeuwden de muzieksector en de fans moord en brand. Het plan werd vooral te betuttelend bevonden.
Offeciers (zucht) «Weet een kind zélf wat goed is, of verwacht je van de ouders dat ze duidelijke grenzen trekken? Betutteling – of noem het hoe je wil – is soms nodig. Het menselijk gehoor is een kennisgebied waar het grote publiek niks van afweet, maar waarvan de vaklui zeggen: ‘Overmatig lawaai is schadelijk.’ De wetgeving is heel strikt als het gaat over gehoorschade op het werk, maar als men dezelfde redenering wil hanteren voor onze vrijetijdsbesteding, is het kot ineens te klein? Komaan, zeg.»
HUMO Uw eminente collega Bart Vinck van de UGent en de Universiteit van Pretoria, tevens één van de architecten van de geluidsnormen in het plan-Schauvliege, sprak in Humo over ‘een massamoord op het oor’.
Offeciers «Hoe je ’t precies verwoordt, hangt af van je temperament, maar over één ding ben ik het alleszins met ’m eens: je moet het erin rámmen. Jonge mensen hebben er – terecht – een pesthekel aan als je ze voor dom verslijt, maar dan moeten ze zich wél navenant gedragen. Daarom wil ik al wie die geluidsnormen betuttelend vindt graag provoceren: ‘Ben je nu écht zo dom?’ Je hebt maar één stel oren, dus je kunt ze maar beter verzorgen. Want kapot is kapot, hè. Je kunt na een nachtje stappen wel eens last hebben van een zogenaamde temporary threshold shift, waardoor je even minder goed hoort. Maar als je eenmaal te ver bent gegaan, is er niks meer aan te doen.
»Nu ja: à la limite doet iedereen zijn goesting. Voor mij is er dus maar één middel dat echt werkt: het volume lager zetten.»
HUMO Draagt u zelf oordoppen als het nodig is?
Offeciers «Nee, zeg. Als ik het ergens te luid vind, ga ik naar buiten. Of ik stop mijn vingers in mijn oren. Zoals onlangs nog tijdens het galadiner van de Marokkaanse vereniging van nko-specialisten in Marrakech, dat opgeluisterd werd door een traditioneel orkest. Interessante muziek, maar het geluidsniveau was niet te harden, dus zat ik daar aan tafel met m’n vingers in mijn oren – echt: je m’en fiche hoe dat eruitziet. Op een bepaald moment ben ik toch maar aan de gastheer gaan vragen of hij er niet voor kon zorgen dat ze de versterking wat zachter zetten. ‘Un moment,’ zegt hij, en drie minuten later komt hij terug met oordopjes – tja, daar had ik dus niks aan.
»(Droog) Moet ik eraan toevoegen dat ik een normaal gehoor heb voor iemand van mijn leeftijd?»
Over 2 weken bij Humo: oordoppen op maat!
Over twee weken vindt u bij dit prachtblad een bon die recht geeft op een prachtig paar oordoppen voor de scherpe Humo- prijs van 79 euro (i.p.v. 149 euro!) bij hoorcentrum Aurilis. Zo beschermt u voor een spotprijs uw oren op festivals, concerten, in voetbalstadions of luide werkomgevingen – dankzij Humo hoort u veel minder onzin.