TV-review: God en klein Pierke
Dwarskijker bekijkt voor u het tv-seizoen, zo hoeft u dat niet meer te doen. Of misschien wél? Deze keer voor u besproken: God en klein Pierke op Eén.
De Daniël Termont die zich in‘God en klein Pierke’aftekende, was een dusdanige geschikte peer dat je hem er in een partij geschikte peren blindelings zou uitpikken. En dan was hij ook nog eens burgemeester van Gent, een stad waar ik na veertig jaar ingezetenschap wellicht thuishoor. Ik heb er het onheilspellende boomgeruis en het nachtelijke pauwengeschreeuw van mijn kindertijd in de Vlaamse Ardennen proberen te vergeten.
Ik heb er con amorevier Gentenaars van geboorte verwekt. Ik heb er de opening van het kunstencentrum Vooruit bijgewoond. Ik ben er op de tonen van rock-'n-roll bitter jong geweest. Ik was er mager in magere jaren die mij wegens mijn jeugd niet deerden: dat scheelt. En ik kan ondertussen niet meer zonder het gerinkel van de trams te dezer stede, en hun kriepende weeklacht in de bochten. Een verslavinkje. Ik heb dan ook een tramabonnement.
De ambtsuitoefening van Daniël Termont kwam neer op vroeg opstaan en laat gaan slapen, zeven dagen per week. Met zo’n onsocialistisch aantal werkuren – de zo goed als onbeperkte werkweek — kun je wellicht vakbondsmilitanten op stang jagen, wat altijd wel vermakelijke uitdrukkingen op hun gezicht teweegbrengt, en, als je geluk hebt, een al even amusante vlok schuim op het mondstuk van hun megafoon.
Termont zat gemeenteraadsvergaderingen voor, verklaarde tentoonstellingen voor geopend, schudde handen op recepties, sprak een welkomstwoord uit op een symposium, liep bij een rijkgeschakeerd klasje van zijn oude basisschool aan, en ging naadloos in het volk op. All in a day’s work. En tussendoor liet hij zijn restant aan haren bijknippen bij een welhaast folkloristische oude kapper in de buurt waar hij, net als die oude kapper zelf, zijn jeugd had uitgediend: de ter hoogte van de Brugse Poort illustere Brugse Poort. Dat alles voor de ogen van Martin Heylenen een hoogtechnologische camera.
Occasionele adempauzes gebruikte Termont om een aldoor aangroeiend aantal e-mails te beantwoorden. Hij was namelijk voor Jan en alleman bereikbaar. Voor een geintje op z’n tijd was hij altijd wel te vinden, desnoods terwijl hij e-mails van repliek diende, maar wegens plaatsgebrek en stijgende papierprijzen, en ook wel gezien de ernst van deze rubriek, lijkt het me raadzaam die kwinkslagen niet te citeren. Om te lachen kunt u zich maar beter tot een ander loket wenden, maar maak, om trekken en duwen te voorkomen, eerst gebruik van de nummertjesautomaat.
Zijn Gentse tongval stond Daniël Termont beeldig, niet het minst als hij zich onder internationale druk in het Engels of zelfs in het Portugees moest uiten. Laat me zeggen dat hij altijd zichzelf was omdat hij niemand anders kán zijn. Dat talent moet hij zo te zien ontberen, wat wellicht ook een talent is.
In dit programma hoorde je hem niet mopperen, integendeel: hij zei enkele keren dat hij het getroffen had in het leven. De bofkont bleek ook aardig te zijn voor zijn personeel, dat het dus ook met hém getroffen had, en eigenlijk was hij ook vriendelijk voor de rest van de plaatselijke mensheid. Op kapsones kon je hem niet betrappen: hij verplaatste zich graag op een dienstrijwiel, en op gezette tijden gelastte hij de raadsleden om in zwerm naar een probleemwijk te fietsen, waarbij hij zelf op kop reed.
Daar moesten ze de klachten van de buurtbewoners aanhoren: tweehoog hangend uit een vensterraam tekende iemand protest aan tegen mensen zonder manieren, die doorgelegen matrassen en nog een waaier van andere rotzooi zomaar op straat pleurden, als waren de open riolen weer en vogue. De gemeenteraad nam daar met de fiets tussen de benen kennis van, maakte enige notities, beloofde maatregelen, en fietste in een gezapig tempo, en dus met behoud van waardigheid, richting volgende haard van ongenoegen.
Ook om in het voorbijgaan aan te tonen dat er in Gent meestal zonder bloedvergieten gefietst kan worden. Hoe voorbeeldig waren deze taferelen al niet! Er peddelde een notuliste mee op wier rijwiel een soortement bureaublad was gemonteerd. Officeon wheels!Te gek! En geen nummertjesautomaat te bekennen.
Ook privé ging zo te zien alles naar wens voor de burgemeester van Gent: hij kon op begrip en liefde rekenen van de intelligente burgemeestersvrouw — ‘Ieder kent zijn zot’ — al was die het wegens intelligentie niet altijd roerend met hem eens, en hoopte ze dat hij het binnen afzienbare tijd toch een beetje kalmer aan zou gaan doen. De zelfverklaarde bofkont had ook zijn ouders nog, stokoud maar vitaal, en trots op hun zoon.
Tegen de tijd dat die in beeld kwamen, dacht ik al dat Termont een begerenswaardige graad van perfectie had bereikt in dit portret, en toen moest hij nog zeggen dat hij een linksesocialist was – dat was vroeger, in de tijd van het socialisme, een pleonasme. Daar voegde hij aan toe dat hij geen links doetje was: als gelukzoekers uit het voormalige Oostblok in onbeheersbare drommen in Gent neerstreken, en in de nomadische traditie hun tenten opsloegen waar hen dat goed uitkwam, dan durfde hij er de wijkagent op af te sturen.
Daniël Termont bleek ook meer te zijn dan een plaatselijk succesnummer: Martin Heylen reisde met hem mee naar Genua, waar hij een internationaal congres van Eurocities bijwoonde, een netwerk van de belangrijkste Europese steden. Patrick Janssenswas er ook, en hij was, naar we konden waarnemen, niet de enige burgemeester die in Genua blij leek Daniël Termont onder ogen te komen.
Uitgerekend met ‘God en klein Pierke’ in zijn zog – je zult het altijd zien — slaagde Termont erin de volgende algemene vergadering van Eurocities naar Gent te halen. Dat was om één of andere reden heel bijzonder, terwijl ik dacht dat er gewoon een beurtrol in het spel was.
Het viel me al van bij het begin van dit programma op dat Daniël Termont en Martin Heylen het uitstekend met elkaar konden vinden – soms had ik zelfs de indruk dat Martin een soortement protegé van de burgemeester was. Ze bleken elkaar al van vroeger te kennen. Ook hun beider arbeideristische achtergrond, en het feit dat ze in een café zijn opgegroeid, leek hen nader tot elkaar te brengen.
Ze verzuimden het wel de Vlaamse uitdrukking ‘uit een werkmansbroek geschud’ te bezigen, maar met een medeplichtig genoegen noemden ze een pilsje ‘de champagne van de werkman’, terwijl deze gewezen kleine Pierkes ondertussen proefondervindelijk weten dat Veuve Clicquot anders smaakt dan de gemiddelde, wie weet misschien wel meedogenloos uit een werkmansbroek geschudde Franse weduwe.
Kijk, dát ze dat weten, dat noem ik nu eens de triomf van het socialisme! In ieder geval voelden zij zich erg op hun gemak in elkaars gezelschap, zodat Martin Heylen minder naar een typetje overhelde dan toen hij Arno moest benaderen, of die Amerikaanse B-acteurs van ‘The Loft’.
In een ander televisieprogramma had Daniël Termont het journalistieke ethos van Martin Heylen geprezen. Hoe is het met míjn journalistieke ethos gesteld als ik me afvraag of Martin Heylen een heel ander portret van Daniël Termont zou maken mocht hij tot diens campagneteam behoren, en dus ten volle beseffen dat hij, met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 2012, met de belangen van een politicus te maken heeft?
Ik vroeg me ook af wat documentairemakers als Peter Boeckx en Manu Riche, allebei uit de prestigieuze school van ‘Striptease’, zoal in de burgemeester van Gent zouden zien. Zolang er vragen rijzen, is er leven. En in dat leven kan Sieg Bracke, de fin-de-carrièrejager en kennelijke uitdager van Termont, zich maar beter niets verbeelden. Hoe zou Martin Heylen hem portretteren? In houtskool? Of door middel van tapijtkunst à la flamande? Of niet? En waarom niet?