Van tafel tot bed: het grote Gerard Reve-alfabet
Naar aanleiding van het overlijden van Gerard Reve op zaterdag 8 april publiceren we nogmaals het grote Gerard Reve-alfabet uit 2001. Een portret in citaten, verzuchtingen, weetjes, anekdotes, geruchten en revismen.
Op 21 november (2001) krijgt Gerard Reve de Prijs der Nederlandse Letteren, de allerhoogste literaire onderscheiding in ons taalgebied. Die kwam hem eigenlijk al veel eerder toe, dat bewijst ook het juryrapport: 'Het ruim vijftig jaar durende schrijverschap van Gerard Reve heeft een even omvangrijk als schitterend werk opgeleverd, dat hem tot een der meest gelezen schrijvers van de naoorlogse literatuur heeft gemaakt, tot een van de meest becommentarieerde ook, misschien niet minder: geruchtmakendste. Maar waar geen gerucht is, is geen vuur.'
Gerucht? Vuur? Helemáál begrijpen wat de heren juryleden zoal tussen de regels suggereren, is ons niet gegeven. Laten we zélf maar eens Reve van a tot z proberen te vangen, met de hulp van enige citaten, verzuchtingen, weetjes, anekdotes, geruchten en revismen.
Alarm
'Ik ben een psychopaath, maar ik bedoel het goed.' ('Brieven aan Matroos Vosch')
Brieven
Vooral in de jaren tachtig heeft Reve de markt overvoerd met een reeks niet allemaal even fantastische brievenboeken, onder het motto: 'Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust' ('Brieven van een aardappeleter'). Toch blijft hij een briljant briefschrijver, een talent dat hij toevallig op het spoor kwam: in het klassiek geworden tweeluik 'Op Weg Naar Het Einde' en 'Nader Tot U' freewheelde Reve zich uit de beklemming die zijn schrijverschap begin jaren zestig verlamde. De oorspronkelijk in Tirade gepubliceerde reisbrieven vormen de aanzet en meteen ook het hoogtepunt van de golf bekentenisliteratuur die onze letteren sindsdien overspoelde.
Doorgaans zijn de brieven wel de adressant op het lijf geschreven - zo baden de brieven aan Simon Carmiggelt in stilistische barok, terwijl Josine Meyer sobere, documentaire brieven ontvangt -, maar inhoudelijk getuigen ze van een uitzonderlijke monomanie: 'Mijn brieven verduidelijken meer over mijzelf dan over de geadresseerde. Maar dat hindert niet.' (Humo, 1997).
Collega's
'Ik gun Harry Mulisch en Jan Wolkers een communistisch concentratiekamp. Van harte.' (Het Parool, 1983) is wellicht Reves meest omstreden uitlating over collega's, maar hij is altijd een secuur observator van de literaire concurrentie geweest: Theun de Vries noemde hij 'een ekzematies reptiel' (1974), Heinrich Böll 'een warhoofd, een kameleon en een windvaan' (1977), Renate Rubinstein 'een gevaarlijke heks die een eigenaardige doodslucht bij zich had' (1996), Henry Miller 'een zwetsende zelfverheerlijker' (1966), Remco Campert 'een speekselkundige fluisteraar' (1996), Kees Fens 'een laffe, stiekeme lasteraar en konkelaar' (1996), Simon Vinkenoog 'een psychopaat, een debiel' (1983) en Cees Nooteboom 'het doodzieke aapje N.': 'Daarbij praat hij over vrouwen op dezelfde toon als waarop hij het over patrijzen met truffels, of haas in wijnsaus heeft.' (1963)
Ook niet slecht: 'Mulisch is zo dom, je zou hem er bijna om benijden.' (1993); 'Rudy Kousbroek zeide tot mij: 'Ik geef de R.K. Kerk nog hooguit honderd jaar.' Ik Rudy veel minder: hij is nu al in de vijftig.' (1993); 'Vinkenoog weet niet eens hoe hij moet opbellen. Als je een boom in de kamer zet, klimt hij erin.' (1996)
'De avonden'
In 'De avonden', de klassiek geworden roman waarmee Reve op zijn drieëntwintigste debuteerde, sombert Frits van Egters door 'de lege uren', luisterend naar het onverbiddelijk getik van de klok, zich zorgen makend om de wijkende haarlijn van half Amsterdam, oneliners als 'Waarom word ik gestraft met een geheugen vol kwellingen?' ten hemel schreiend, en zich naar zijn eveneens klassiek geworden slotzin toe kankerend: 'Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.'
In een tijd van eindeloos geloof in de toekomst zorgde de doodsangst uitkrijsende Reve voor de valse noot in het optimistische koor van Vrede en Vooruitgang. Terwijl alom ijverig aan een betere wereld werd gebouwd, klaagde hij de futiliteit van het bestaan aan en noemde het leven herhaaldelijk 'een tragisch gegeven, evoluerend van een onbekend begin naar een duister einde'.
'De avonden' werd een cultboek, met alle rare gevolgen vandien. In 1996 werd het manuscript geveild en voor 160.000 gulden gekocht door het Letterkundig Museum in Den Haag, Reves partner Joop Schafthuizen kocht van de opbrengst een schilderij van Michiel van Musscher: 'Het pak papier ligt daar maar, in de kast. Ik kijk toch liever tegen iets moois aan.' (NRC Handelsblad, 1996). De integrale voorlezing van 'De avonden' door Reve zelf is in 1991 op negen cd's vastgelegd. In 1989 werd 'De avonden' verfilmd door Rudolf van den Berg (met Thom Hoffman als Frits van Egters). Léon van der Sanden bewerkte de roman in 1996 tot toneelstuk (met Erik de Visser als Frits). Dick Matena werkt aan een stripversie van 'De avonden' en hoopt er over drie jaar mee klaar te zijn.
Ezel
In 1966 werd Reve naar aanleiding van twee passages aangeklaagd: 'Als God zich opnieuw in de Levende Stof gevangen heeft, zal Hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Hem begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg, als Hij spartelt bij het klaarkomen.' ('Brief Aan Mijn Bank'); 'En God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een éénjarige, muisgrijze Ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: 'Gerard, dat boek van je - weet je dat Ik bij sommige stukken gehuild heb?' 'Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U,' zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten.' ('Nader Tot U')
Reve werd schuldig bevonden aan 'smalende godslastering', hoewel het hof zijn werk niet 'smalend van karakter' vond. Reve ging in beroep en hield zelf een pleidooi: 'Of God een Lam is met bloedig doorboorde poten dan wel een éénjarige, muisgrijze Ezel, die zich door mij driemaal achtereen langdurig in zijn Geheime Opening laat bezitten, welk verschil vermag het uit te maken, zolang Hij de zonden der wereld wegneemt en zich ontfermt over ons allen.' Een logische vrijspraak volgde.
Faeces
'Ik heb tussen half acht & kwart voor acht een bolus gebakken van een omvang, waar ik zelf van schrok. Werkelijk een reklame-aanbieding, zoals men die uiterst zelden meer tegenkomt: een ongehoorde tulband als een Zandvoortse zandtaart; daarop een klein model dameshoed; & daarop nog een soort wegwijzer of wafel of waaier, voor de duiding waarvan er geen priesters meer zijn. De spiegel in de badkamer werd door de damp ervan dof geëtst.' ('Met niks begonnen')
Gedichten
Hoewel Reve alles samen 127 gedichten in druk heeft laten verschijnen, zei hij in 1947 nog tegen de dichteres Hanny Michaelis: 'Poëzie is een voze en onwaarachtige kunst' (Humo, 1996). Nochtans: 'Ook ik begon met gedichten, en toen ik vijftien was, liet ik ze op aanraden van anderen (ik weet niet meer wie) door een stencilbureau in vijftig exemplaren vermenigvuldigen' ('Verzamelde gedichten'). 'Terugkeer' heette Reves echte, al in 1940 verschenen debuut; elf jeugdverzen flirten met de romantiek van de dolende bohémien.
Reves poëzie lijkt vaak in mootjes gehakt proza, maar in een indertijd revolutionaire eenvoud wordt de uitzichtloosheid wel degelijk poëtisch vormgegeven en daardoor tijdelijk verdreven. Soms wordt de zinloosheid overstemd door de cabareteske lach ('Goedkope wijn, masturbatie, bioscoop,' schrijft Céline. / De wijn is op, en bioscopen zijn hier niet. / Het bestaan wordt wel eenzijdig.'), soms versmoord in ontroering ('Vannacht verscheen mij in een droomgezicht mijn oude moeder, / eindelijk eens goed gekleed / Boven het woud waarin ze met de Dood wandelde / verhief zich een sprakeloze stilte. / Ik was niet bang. Het scheen mij toe dat ze gelukkig was / en uitgerust. Ze had kralen om die goed pasten bij haar jurk.'), soms overbluft door iets sacraals ('Nadat we bij die en die gezeten hadden, gingen we bij je weet wel nog wat drinken. / Dinges was er ook, en zong een lied / over een naamloos Graf van eeuwigheid.')
Hanny Michaelis
Op 26 september 1948 schrijft Reve aan Willem Frederik Hermans: 'Er bestaat grote kans dat ik dezer dagen ga trouwen. We hebben een plan, een onbewoonbaar verklaarde woning te bezetten en ons daarin staande te houden tegen de autoriteiten, wat soms schijnt te lukken.' Op 9 december trouwt hij met Hanny Michaelis, op wie hij verliefd geworden was tijdens de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligsprijs voor 'De avonden' in 1947. Het stel woont vijf jaar in Engeland, in 1963 zal zij zijn Engelse 'The Acrobat and Other Stories' in het Nederlands vertalen als 'Vier wintervertellingen'. In 1957, bij hun terugkeer uit Engeland, vindt een scheiding van tafel en bed plaats, twee jaar later volgde op advies van een psychiater een officiële scheiding: 'Ten slotte heeft Hanny een kat in de zak gehad. Ik was van de herenliefde, maar dat bestond toen nog niet, begrijp je wel.' (Humo, 1996)
Hanny Michaelis heeft vooral goede herinneringen aan hun huwelijk: 'Op ons seksleven was niks aan te merken, al was hij geen romantische minnaar.' (Humo, 1996). Maar ze herinnert zich ook de slechte gewoonten van Reve: 'Ik heb van Gerard overgehouden dat ik me nog steeds zo grof uitdruk. 'Godverdomme' voor en na, 'wat een gelul' of 'wat een zak'. Ik zeg het elke dag honderd keer. Voor een vrouw van 73 vind ik dat een echte schande, hoor.' (Humo, 1996); 'In de begintijd van hun huwelijk waste Gerard, kostenbewust als altijd, gebruikte kapotjes uit en hing ze aan een lijn te drogen' (Henk Romijn Meijer, 'Toen Reve nog Van het Reve was', 1985); 'Hij heeft me een keer bijna bedorven vis laten eten, verdomd. Gerard heeft een maag van beton. Hij komt thuis met kuitjes, die moesten gebakken. Nu weet ik toevallig dat ze naar vis moeten ruiken als ze gebakken zijn en ze roken niet naar vis. Gerard zei, jij hebt altijd wat. Ik denk, ik zal ze es bij de kat proberen. En de kat snuffelt eraan en draait haar kop weg. Zie je wel, zeg ik, ze lust het niet. Nee, zegt hij, het is ook een beetje bedorven maar wat hindert dat. Hoe is het mogelijk hè, om het zo ver te laten komen. En z'n koken... spinazie gewassen met de zaadjes erin, niet te vreten. Hij eet het wel. Bruine bonen met geraspte kaas. Soep van hart, net afwaswater.' (Dialoog, 1969)
Ironie
In september 1947 beschreef W.F. Hermans in een brief aan Adriaan Morriën een van zijn eerste ontmoetingen met Reve: 'Een hardnekkige persoonlijkheid, schoon niet erg intelligent. Je zou zo'n godvruchtig jongmens niet zoeken achter de cynische stukjes die hij schrijft. v.h. Reve zei dat mijn moeder suikerziekte had (wat niet waar is) en dat ik op m'n 98ste zou doodgaan. Hij gelooft aan 'tekens'. Ik heb hem weer te kort gesproken om er achter te komen of het mystificatie was of niet.' Dertig jaar later zal Hermans onder het pseudoniem pater Anastase Prudhomme s.j. in Hollands Maandblad zijn irritatie over Reves mystificatiezucht uitdrijven: 'Zijn bijzonderste intellectuele prestatie is dat hij het onderscheid tussen schijnheiligheid en ironie bijna volledig heeft weten uit te wissen.'
In 1972 publiceert Harry Mulisch het pamflet 'Het ironische van de ironie': 'De ironie leidt tot parodie, de parodie leidt tot identificatie - dat is de onwrikbare wet, waaraan Van het Reve nog het meest onderhorig is. Ooit heeft hij eens ironisch een Frits van Egters sprekend ingevoerd, vervolgens ging hij hem in zijn eigen manier van spreken parodiëren, en nu is hij het ook al schrijvend zelf. Maar daarmee is hij het ook inderdaad zelf, en verantwoordelijk daarvoor. Zo wordt het spel ernst. De corpsstudent speelt net zolang de man met de grote bek, tot hij het is. Dat is het ironische van de ironie: dat zij het plotseling niet meer is. Hij is als het ware door de dubbele bodem van de ironie gezakt.' Mulisch hanteert een al te enkelvoudige definitie van ironie. Reves ironie draait immers niet simpelweg om het omgekeerde van wat woordelijk gezegd wordt, het is een even subtiel als paradoxaal spel van omkering en dubbelzinnigheid. Dit complexe literaire procédé zet alles op de helling, werpt vragen op in plaats van antwoorden te verschaffen, en is bovenal een bron van groot genot voor de lezer.
Joop Schafthuizen
Sinds 7 augustus 1975 Reves partner: 'Op het ogenblik logeert hier de jonge kunstschilder Matroos V. Ik ben erg op hem gesteld, maar in het geheel niet bekoord van hem, hij daarentegen wel van mij. Hij werkt mij nu, na 9 dagen, niet op de zenuwen, en dat wil wat zeggen' ('Brieven aan Josine M.). Ook bekend als Matroosch Vosch, maar heeft nooit gevaren. Heeft precies geadministreerd wat er aan literair en historisch materiaal in Reves laden ligt, heeft ook handgeschreven lijsten aangelegd van verkoopcijfers. 'Joop is veel meer terzake, ik moet altijd maar over het wereldraadsel praten' (HP/De Tijd, 1997). Het behartigen van Reves zaken heeft de Matroos opgezadeld met de reputatie een profiteur en geldwolf te zijn: 'Dat het mij om geld te doen is, daar hoef ik me niet voor te schamen. Anders zou ik wel een leesclub oprichten waar mensen gratis een boek van meneer Reve uit de boekenkast kunnen plukken.' (HP/De Tijd, 2000)
Kroontjespen
'Ik gebruik onvergankelijke, vooroorlogse ijzer-galnoteninkt die niet, zoals de moderne inkten in water oplost. Het was nog een heel gedoe om die inkt op te sporen. Bij de gebroeders Winter in de Jordaan hebben we een oude man met een stofjas de zolder opgejaagd, waar hij zes liter voor me heeft bemachtigd. Een fabrikant wilde wel die vooroorlogse ijzer-galnoteninkt voor me maken, maar hij kon de ingrediënten niet in het klein inkopen; dat betekende dat ik minstens driehonderd liter moest afnemen. Hij adviseerde me, contact op te nemen met lagere scholen in Brabant; daar zou nog wel wat van die inkt op zoldertjes staan. Dat is gelukt, dus kan ik voorlopig vooruit. Vervolgens was er een vrouw van een gepensioneerde bovenmeester, die me een pakket met achtduizend kroontjespennnen stuurde. In elke kamer heb ik er een paar honderd liggen, zowel in mijn huis in Frankrijk als hier. Als er in één kamer een bom of een granaat inslaat, kan ik in een andere kamer gewoon blijven doorschrijven.' (Vrij Nederland, 1986)