onze manin het vaccinatiedorp
‘Waaj gon ni blijve. Waaj voele niks. Waaj zen weg.’ Verslag uit het vaccinatiedorp
In België zijn er 162 vaccinatiecentra, 94 daarvan staan in Vlaanderen. Het grootste vaccinatiedorp is dat van Antwerpen, waar al meer dan 300.000 vaccins zijn gezet. Zoals alle centra draait het hoofdzakelijk op vrijwilligers. Onze Man schreef zich in, werd steward en wees duizenden de weg naar hun speeddate met het vaccin. Een mijlpaal in de geschiedenis van de wereldvolksgezondheid. En de vragen zijn navenant. ‘Kunnen wij bij u een pintje bestellen?’
10 mei. Het tentendorp van Spoor Oost, 4.000 vierkante meter groot, heeft een aparte ingang voor de vrijwilligers, de crew. Als crew hebben wij ook een backstage: een reftertent met klapstoelen en klaptafels, lockers voor je spullen, automaten met warme dranken, een prikbord en een onthaal. Later zal ik jong en oud zien, maar vandaag zie ik veel grijs, een backstage van gepensioneerden.
Elk onderdeel van het dorp heeft een ‘straatmeester’, en die verantwoordelijke leest de namen van zijn vrijwilligers af. Ik ben ingedeeld bij de check-out en krijg mijn gele hesje. Ooit zal iemand een boek wijden aan dat wereldwijde flodderobject, en hoe wij als stervelingen alsnog licht afgaven in een tamelijk duistere 21ste eeuw.
De check-out ligt net voorbij de inenting. Een scriptor scant je documenten en geeft je het vaccinatiebewijs met in grote cijfers het tijdstip waarop je het dorp mag verlaten. Niemand spreekt hier over het vaccinatiebewijs. Wij spreken over ‘het bewijske’, ‘het bonneke’ of ‘uw kasticketje’. De gevaccineerden moeten dat bonnetje tonen en ik moet ze de weg naar de observatieruimte (alias ‘de wachtzaal’) wijzen. Die zaal ligt voor hun neus en toch moet ik ze naar rechts wijzen, naar een lange brede gang, zo komt er ruimte vrij in de mensenrijen. Op alle documenten wordt gevraagd om alléén te komen, maar ik zie veel koppels bij deze vijftigers en zestigers. Het is deels nieuwsgierigheid, deels gezelligheid: de niet-vacciné kan al eens zien hoe de zaak verloopt, en ja, eigenlijk beschouwen ze het dorp ‘als een uitstapke’. Wie had dat een jaar geleden kunnen denken, dat koppels arm in arm naar een inspuiting zouden wandelen.
Volgens de instructieve webinar moet ik ‘grote gebaren maken’ om de gevaccineerden in de juiste richting te loodsen. Soms is de rij te dichtbij en temper ik mijn gebaren. Ik wijs rustig de weg, maar dat wordt niet altijd begrepen. Ik zeg: ‘Rechts afslaan’, en dan zeggen sommigen: ‘Naar links hier?’ Of ook: ‘Ik kan rechts en links niet uiteenhouden, meneer.’ Een enkeling loopt zelfs terug richting inenting. Voor ons is het dorp overzichtelijk, maar voor velen is het een doolhof van gangen, cabines en stoelenrijen. Wij zijn de lichtboeien waarop ze zich kunnen richten, maar omdat we met zoveel boeien zijn, raken sommigen toch nog in de war.
Plots schiet een donker voertuig onze kant uit, een rap rijdende scootmobiel! De vrouw wil nog wel bruusk remmen voor ons, maar nee, ze wil niet wachten in de wachtruimte: ‘Ik zal wel een kwartier op mijn scooter blijven zitten!’ En we moeten linten en stoelen opzijtrekken, want madame wil nú naar de uitgang. Een scriptor draait zich om: ‘Amai, zeker de verkeerde spuit gekregen.’
Er is vandaag maar één vaccin, dat van Moderna, maar er zijn zovéél uiteenlopende mensen! Een vrouw op stiletto’s. Een straatloper op bottines. Een zwijgzame figuur met een verlopen mondmasker, de naad zo bruin als koffie. Bouwvakkers met bespatte werkbroeken. Agenten in volle uitrusting: pistool, pepperspray en handboeien. Marokkaanse drarries met hun oude vader. Chassidim met lange zwarte jassen en lange witte baarden. En daartussen staan we. Wij zijn pijlen. Wij zijn wegwijzers. Wij wijzen, wij gebaren, wij wuiven tegemoet. ‘Amai! Iedereen wuift hier naar mij. Dat zou op straat ook mogen gebeuren.’
De mensenrij neemt hier een bocht, maar soms moeten we iemand uit de rij halen wegens geen bewijsje in handen. Dat is tien stappen eerder uitgeprint en op die korte afstand zijn ze het al ‘kwijt’. Mannen zoeken hun zakken af, vrouwen diepen hun handtas uit. En zoveel trillende handen! Ik heb compassie, al die stress in dit bestaan. En ze vinden bonnetjes van Carrefour en Delhaize, maar niks van het vaccin. Ze moeten gaan zitten, ze hijgen, ze moeten naar huis, nog eten maken, en eindelijk, eindelijk hebben ze het.
En tegelijk klinkt er muziek uit de luidsprekers. ‘Pretty Woman’ van Roy Orbison. ‘Uptown Girl’ van Billy Joel. En nu ook het weemoedige ‘So Long, Marianne’. Naar Leonard Cohen luisteren tussen de stappen op de holle vloeren, het kraken van de plastic wanden en het blazen van de warmeluchtkokers, ik zal het niet gauw vergeten.
Dan luwt de drukte. Een collega-steward gaat in een rolstoel zitten: hij wil eens zien of hij dat kan, achterwaarts parkeren in de rolstoelenrij. Hij wielt en maakt formule 1-geluiden. Wij zijn kinderen op pandemieschoolreis.
TEAM VOLZET
De selectie van de Rode Duivels halen is zwaar, maar het stewardshirt van het Grootste Vaccinatiedorp in Vlaanderen bemachtigen is ook niet eenvoudig. Omdat er zoveel vrijwilligers zijn: zo’n 7.000 voor ongeveer 150 plaatsen per shift. Eind februari heb ik me ingeschreven, toen waren we slechts met 2.500, maar toen begonnen ook de hindernissen. Eerst brak ik een rib. Daarna kon ik een tijdlang niet uit de voeten met mijn onlineprofiel. Vervolgens kreeg ik drempelvrees om ongevaccineerd rond te lopen tussen honderden potentiële virusdragers. Pas na mijn eerste vaccin durfde ik op een shift in te tekenen, maar toen moest de grootste horde nog komen: het team van vrijwilligers was soms al in tien minuten volzet. Jan Stroobants, spoedarts en hoofd van het vaccinatiecentrum, noemde dat ‘het minpunt van ons dorp, dat zoveel vrijwilligers uit de boot vallen’. En ik viel vér uit de boot wegens geen smartphone en dus geen app. Of zoals een collega-steward het verwoordde: ‘Uit welke donkere prehistorische put komt gij gekropen?!’ Maar begin mei kan ik in één keer meerdere shiften vastleggen. Ik ben vertrokken.
MARATHONDAG
11 mei. Vandaag wordt de ‘meest uitdagende dag sinds ons dorp begon’. Dat zeggen ze in de microfoon. Op deze ‘marathondag’ gaan we 7.500 personen vaccineren. Dat blijkt vooral een test voor de parking te zijn: ‘Omdat zovelen met de auto komen, willen we nagaan of we die toestroom van auto’s kunnen bolwerken.’ Het dorp zelf kan een grotere snelheid aan – in de krant was sprake van 1.000 ‘tot zelfs 2.500 prikken per uur’ – maar het zijn ‘de autofiles die het werk stremmen en die in het voordeel van het virus spelen’. Zo wordt het letterlijk gezegd: de auto als rem op de vaccinatiesnelheid.
Ik sta opnieuw bij de afslag naar de observatieruimte, ik ben opnieuw pijl en wegwijzer, met één extra taak: minder mobiele bezoekers mag ik een 15 minutenzitplaats vlak bij de uitgang geven. De eerste is een kassierster die hyperventileert, ‘omdat het zo druk is, omdat hier zoveel mensen zijn’. De volgende die naar adem hapt, is een zeventiger bij wie ze ‘hele stukken long hebben afgepakt’: ‘Ik was er bijna geweest, de mug is moeten komen. Hebt ge mij niet gezien? Ik zat in ‘Spoed’ van de VTM.’
Een vrouw praat zonder opkijken. Ze is zo onzeker met dat mondmasker. ‘Ik stap moeilijk en ik probeer altijd te zien waar ik mijn voeten zet. Maar met dat masker kijk ik op die naad en zo wordt stappen alsmaar lastiger. Ik ben mijn zelfvertrouwen kwijt, én mijn oriëntatie. Och, meneer, wat heb ik toch tegenwoordig?!’
Op deze marathondag is het blijkbaar ook de triatlon van de moeizame stappers, de rolstoelen, de rollators en de krukken. Een zeventiger met een kruk begint over de zomerfestivals, ‘de Pukkelpoppen en de Tomorrowlands’: ‘Over drie maanden is het zover, dan hangen ze daar met 60.000 man, en dan heel de dag drinken, en ’s avonds kruipen ze in hun tent, en dan kruipen ze op elkaar. Ah ja, dat is allesbehalve social distancing dat ze daar doen!’ Ik breng hem met de rolstoel naar de taxipost en als ik terugkeer met de lege stoel, zie ik iemand om hulp wuiven: ‘Meneer, wij komen van de tramhalte, maar mijn zus ginder kán niet meer.’ Dat is een manco aan het dorp. Kom je met een taxi of de wagen, dan is er bijstand. Kom je met de tram, dan is het een lang eind stappen en is er geen hulp. Zij moet nu haar vaccin krijgen en haar zus over twee uur. Ze willen wachten. Via de helpdesk is het een kleine moeite, ze mogen samen naar binnen. Dat hadden ze niet verwacht, ze blijven me bedanken. Daar ben ik het hart van in, want ik zal het nog vaak tegenkomen: doodbrave mensen die nooit naar helpdesks bellen, mensen die niets vragen, die niemand tot last willen zijn. En zo is dit een bijzonder dorp. Je kunt goed doen voor de mensen.
Onderweg met de rolstoel is er vaak het relaas. Over de nieuwe heup. Over parkinson, multiple sclerose en hartklachten. Zoveel miserie. En de wrange slotsom. Het vaccin helpt tegen het virus, maar niet tegen het leven en het lijden.
WINTERHANDSCHOENEN
Het is een drukke dag vandaag. Was het een tv-programma, dan ging nu een drone omhoog en zag je mieren die in gestage rijen in en uit dit witte nest zwermen.
Ik begin op de mens en zijn stap te letten. De stap kan monter zijn, gezwind, licht verend of gehaast. Er is ook de aarzelende, weifelende stap, de wankele en de manke stap, de stap van de dikke benen en de zware voeten, zoveel mensen die moeilijk vooruitgaan. Een flaneur is zeldzaam, slechts één heb ik er gezien die werkelijk alles met grote verwondering in zich opnam.
Heel soms is er de woeste stap. En altijd is het een man, en altijd is er die blik van waar-is-hier-de-uitgang! ‘Ik wil geen kwartier wachten, ik wil naar buiten, jong. Laat mij door!’ Het zijn uitzonderingen, maar voor hen is dat kwartier rust er te veel aan. Eén man sjeest weg met zijn vrouw in de rolstoel: ‘Niks te wachten, waaj gon deur!’ Antwerps voor de kortste weg. Eén man heb ik kunnen bedaren. ‘Over een kwartier kom ik persoonlijk uw handboeien losmaken.’ Hij is lachend gaan zitten.
Een wolkbreuk hoost over het dorp. De mensen komen doorweekt en drijfnat aan de check-out, en toch klinkt er geen sakkeren of klagen. Je leest over zuur en chagrijn en polarisering, daarvan is hier geen sprake. Wel is er sprake van angst. Zo vallen mij de grote plexispatmaskers op, en bezoekers die latexhandschoenen en zelfs dikke winterhandschoenen dragen. De smetvrees zit er bij sommigen goed in. Ondanks al die maskers, de alcoholpompjes en de injecties denk ik hier amper aan het coronavirus, zijn cijfers en zijn besmettingen. Ik denk aan De Mens die hier passeert. Al die koppen, al die kleren, al die voetstappen. Een nooit geziene revue.
’s Avonds kom ik op dreef. De rijen mensen, de muziek in de tent, The Band, Bob Dylan, Neil Young, ze dóén iets. Ik zwaai, ik wijs, ik ga mee. In de flow. In the zone. Ik ben snel op mijn gemak tussen onbekenden. Niet op Werchter of Pukkelpop, daar zwerf ik verloren tussen de luidruchtigheid en de uitbundigheid. Maar zet me op een trouwfeest waar ik niemand ken, vraag me als bijzitter bij de verkiezingen, en in zo’n kleine bain de foule ben ik in mijn element.
De stroom verdunt, buiten valt de avond. Het silhouet van de spoorweg in de ondergaande zon, de langzaam voorbijschuivende goederentreinen, de geur van gras na de regen. Mijn shift zit erop.
BINNENWIPPER
Bij mijn kapper zeg ik dat ik vaxdorpvrijwilliger ben. Hij maakt een theatraal gebaar, dat er maar ‘één groot nadeel is aan dat dorp’, namelijk dat ‘een mens niet eens de tijd heeft om al die vriendelijke vrijwilligers te bedanken’. En natuurlijk begrijpt hij mijn plezier daar ‘onder de mensen te zijn’. Daarom zal hij ook levenslang kapper blijven. Een kapsalon is zoals een vaccinatiecentrum, en het is beter dan een café: ‘Ge hebt sociaal contact zonder zat te worden!’
14 mei. Mijn derde shift op dat oude spoorwegrangeerterrein. Normaal staat hier de jaarlijkse Sinksenfoor met zijn tientallen attracties. Nu is er maar één trekpleister: een spitse naald en zijn rollercoaster aan emoties. Er zijn shiften van zeven à acht uur, vandaag is het een korte van vier à vijf uur. Met weer die kameraadschappelijke sfeer: onze straatmeester verifieert de badge van zijn vrijwilligers en roept dan luid: ‘Let’s go! Let’s go crazy!’ Wat er vandaag op neerkomt dat we bij de ingang moeten postvatten, waar we met stemverheffing aan de mensen moeten vragen om hun e-ticket en identiteitskaart klaar te houden. We zijn de binnenwippers van de vaccinatietent.
Het is een ouder publiek dat voor zijn tweede Pfizervaccin komt en velen hebben al honderden meters van tevoren die paperassen in de hand. Eén mevrouw komt met uitgestoken arm vlak voor mij staan en zegt luid: ‘Ik Kom Hier Vandaag Voor Mijn Vaccinatiespuit.’ Alsof ik die hier en nu ga zetten. Zo kinderlijk, zo aandoenlijk.
Dan ontwaar ik Guy Mortier en zijn vrouw Marleen. Lang niet gezien, en een hele uitleg natuurlijk, en zo veroorzaak ik niet alleen een opstopping, maar zondig ik ook keihard tegen De Basisregel. Een babbel mag wel, maar alleen ‘op voorwaarde dat de doorstroming en de dynamiek niet worden gehinderd’.
Dan komt er een stortbui. Ons afdak wordt een slagveld waar iedereen vecht met papieren, smartphones en druipende paraplu’s. Een nonnetje in bruin-wit habijt stapt tussen de hekken. Of ik mag vragen van welke orde ze is. Van de karmelietessen. Hun kloosterleven is al decennia een quarantaine, slechts uitzonderlijk mogen ze buiten de muren. Wat een contrast, van die stille kloostercel naar deze mallemolen.
Een koppel zeventigers arriveert zichtbaar blij. Hun tweede inenting vandaag! Mijn collega-steward zegt proficiat, ik roep hen na dat ze nu naar de festivals mogen. Het kwaaie gebaar dat ze dan maken! Die versoepeling ligt gevoelig bij deze generatie.
TSJERNOBYLMASKERS
Het valt ook op hoe ernstig en plichtsgetrouw deze leeftijdsgroep is. Sommigen verstijven en houden hun pas in bij elk geel hesje dat ze zien, om toch maar geen stap verkeerd te zetten. Hun ernst valt ook af te lezen aan de ordelijkheid van hun documenten. Nog meer dan andere dagen zie ik plastic mapjes met uitgestreken papieren. Op vele documenten is met bic onderstreept, met fluostift gemarkeerd en met post-it gekleefd op welke dag en welk tijdstip ze hier verwacht worden. Veel papieren zijn ook geniet, zodat ze onderweg geen enkel blad kwijtraken. De zorgvuldigheid én de angst om iets verkeerd te doen op deze cruciale dag. Maar dan nog kan de verstrooidheid toeslaan. Je vraagt hun pas en ze tonen hun bankkaart. Als je dat opmerkt, is er grote verwarring, en ineens kunnen ze die identiteitskaart niet meer vinden. Ik ken het zelf maar al te goed. Het is de nervositeit van de péage en van de autokeuring, de zenuwen die opspelen als je gecontroleerd wordt.
We staan op zeker 100 meter van de vaccinatiecabines, maar één vooruitziende mevrouw heeft de jas al uit en de schouder reeds ontbloot. Dan twee doemfiguren, beiden met een volgelaatsmasker, de grote filter onder hun kin, de dikke straps achter hun oren. Een beeld uit Tsjernobyl. Ik wil hun e-ticket zien, maar voor ik één stap zet, wijzen ze me schuw terug. De grote smetvrees in hun gezichtsschild.
Er zijn nog bange mensen. Een vrouw komt aangefietst ‘om te zien hoe het eraan toegaat’. Ze probeert ‘nu al aan het gedacht te wennen’, want ze moet pas over een maand komen. Dan twee argelozen die twee dagen te laat komen. Ik stuur ze naar de helpdesk voor een nieuwe afspraak. Die desk is onze toeverlaat, wat zij allemaal aan vergetelheid en complexe paperassen kunnen oplossen!
Eén Antwerpenaar hebben ze allicht niet kunnen helpen. Hij had geen afspraak, geen code, geen officiële papieren, alleen enkele afgedrukte webpagina’s over het vaccinatiedorp, en daarmee bood hij zich aan. Alsof je in de luchthaven arriveert met de vakantiebrochure als ticket.
SCHOOLSURVEILLANT
18 mei. Vierde shift. Vandaag zijn er heel veel jonge vrijwilligers. Ik begin opnieuw bij de check-out, maar kan na een uurtje naar de observatieruimte. In deze wachtzaal moeten gevaccineerden een kwartiertje ‘postvaccinaal rusten’ om plotse bijwerkingen snel op te vangen. Zo’n ‘rustgang’ telt zeventig à tachtig plaatsen. Als steward wijs je de plaatsen toe en stel je de mensen op hun gemak. Het is prettig werk, ik ben een ouvreuse uit een ouderwetse cinema, en ik verwelkom met een galant gebaar alsof die dunne klapstoel de beste zetel is.
In wezen ziet de rustgang eruit als een lange wachtzaal van een huisarts. Er wordt amper gesproken, de meesten zijn verdiept in hun smartphone, een enkeling heeft een boek, krant of kruiswoordraadsel meegebracht. Een paar kleine kinderen zijn met hun mama meegekomen. Een meisje van 4 ‘weet al wat een spuitje is en wat corona is’, en een bijdehandje van 7 is ‘de helper’ van zijn mama. Zij was bang voor het spuitje, hij is voor niks bang, met al zijn accidenten heeft hij ‘al veel ziekenhuizen vanbinnen gezien’. En hoe vond hij het injectiedorp? Hij vond er niks aan.
Ik vul een nieuwe rij. Eén man wil niet gaan zitten: ‘Hier blijf ik niet. Hier is toch niks te doen.’ Als alle stoelen bezet zijn, staan een moeder en dochter al na enkele minuten op. ‘Waaj gon ni blijve. Waaj voele niks. Waaj zen weg.’ De hele gang heeft het gezien, ik maak een verontschuldigend gebaar tegenover de zittenblijvers en krijg meteen steun, ‘dat er overal van die tegenwringers zijn’. Ja, het draagvlak van de steward is énorm.
Ik loop traag heen en weer in de gang, geruststellend knikkend, nog even en u mag naar huis. ’t Is niet makkelijk om jezelf een houding te geven tussen die wachtenden. Ik wil in géén geval de schoolsurveillant zijn, dus geen gekruiste armen, en geen handen op de rug.
PACO PACO
Er komen mensen vragen of dat bonnetje een bewijs is om op reis en op een vliegtuig te mogen. Nee, daarvoor moeten ze wachten op de vaccinpas, dat certificaat komt pas over enkele weken. Een vrouw monkelt: ‘Kunnen wij bij u een pintje bestellen?” Ze wil haar man trakteren voor zijn eerste spuit. Ik zeg dat het te moeilijk is om op dit terras zeventig bestellingen te noteren.
Iemand heeft suikerziekte en vraagt of het masker af mag om cola te drinken. Dat mag. Een man heeft zijn arm om zijn vriendin, die zit met het hoofd ineengedoken tussen haar handen: ‘Het zijn te veel prikkels, ze kan dat hier niet aan.’ Ze mogen rustig blijven zitten, ik roep de EHBO.
Ik vul de gang opnieuw en als de laatsten op hun stoel zitten en ik me omdraai, is het alsof ik een vol vliegtuig zie, met die rijen en koppen achter elkaar en de lege gang in het midden. Deur dicht, gordels vast, zo dadelijk zien we Antwerpen onder ons liggen.
Door de luide ventilatie is de muziek hier slecht hoorbaar, maar ineens klinkt ‘Taka takata’ van Paco Paco, en ook het pum catapum pumpum. Ik zeg tegen een koppel dat ik zin heb in een paar moves, ze knikken allebei bemoedigend: ‘Laat u gaan, jong, laat u efkes volledig gaan!’ Ik durf niet, het is hier niet echt een trouwfeest. ‘Natuurlijk is het hier wel feest,’ zegt hij, ‘wij hebben zojuist onze tweede prik gekregen.’
Om de minuut mag een tiental mensen vertrekken. Een jonge kerel staat al naast zijn step voor een vliegende start. Ik wens alle vertrekkers een goede avond, van overal klinken groeten en dank u, en de duim omhoog. Een vrouw bedankt nadrukkelijk. Ze is knap, kijkt me vol aan en ‘dat het geweldig is dat jullie zo vriendelijk en behulpzaam zijn’. Ik bloos.
Het vertrek uit de wachtruimte (ook ‘het lossen van de duiven’ genoemd) mag elke steward naar believen aankondigen. Als het 17.12 uur is, zegt eentje dat ‘de winnende lottogetallen 17 en 12 zijn’. Een andere heft zijn armen, iedereen kijkt op en hij roept: ‘17.44 uur. Vamos a la playa!’
Het is intussen zo druk dat er een extra observatietent open moet. ‘Hierrrlangsss damesss en heeeerrre! Allez, roulez!’ De steward zegt dat het bijna Sinksen én Sinksenfoor is, ‘dus ik blijf in de traditie’.
Er is een piek bij de vaccinatietoren, ze zoeken een extra steward. Ik word kort gebrieft. Er zijn 48 ‘injectiecabines’ (ook ‘de kottekes’ genoemd) en in elke gang zijn vier stewards verantwoordelijk voor zestien cabines. Zo gauw er een cabine vrijkomt, steek je je hand op en mag de volgende bezoeker komen. Dat is continu zwaaien, verwelkomen en de vaste uitleg herhalen over de documenten en de bovenarm die vrijgemaakt moet worden. Het tempo ligt hoog, het is haasten van cabine naar cabine. Dit is het hart van het vaccinatiedorp. Hier wordt het virus de pas afgesneden. In pashokjes.
TATTOOPRIK
Een bevriende arts vertelt over haar ervaring als vaccinator-vrijwilliger. ‘Ik babbel makkelijk en de mensen hebben dat graag. Het ontspant, het leidt af, het vermindert de angst. Als babbelen niet helpt, mogen ze in mijn ogen kijken, ook een goeie afleiding! Er is zeker ook angst voor den Astra en de bijwerkingen van dat vaccin, maar de angst is er vooral voor de naald. Zo was er een oudere Marokkaanse man, zijn ogen dicht en maar bidden en bidden, en ineens vraagt hij: ‘Wanneer begint u?’ Ik zeg: ‘Meneer, het is al gedaan!’ Een vrouw zei dat ze heel bang was, maar dat ze al gekalmeerd was, ze had zojuist een paracetamol genomen. Een kalmeermiddel dat ik als arts zelfs niet ken (lacht).’
‘En de mensen zijn zo gelukkig. Soms zelfs ontroerd, want met dat vaccin valt er een last van hun schouders. Eindelijk kunnen ze weer de vrienden en de familie zien. En ze bedanken mij, hè. Ik ben dat dorp. Ik heb daar alles geregeld zodat zij hun spuitje konden krijgen!’
‘Ik vind dat geweldig, al die verschillende mensen die je ziet. En het is prettig werken met de andere vaccinatoren: artsen en verpleegkundigen die met pensioen zijn of die hier na hun uren komen. En ook verpleegkundigen in opleiding. Die hebben een prima leerschool: het prikken zelf, omgaan met mensen, allergische reacties leren herkennen.’
‘De enige mensen aan wie ik een hekel heb, zijn mannen met een hemd. Terwijl gevraagd is: loszittende kledij! Dan doen ze de drie bovenste knoopjes los en staan ze te wurmen om hun schouder bloot te krijgen. Wat niet lukt. Zenuwachtig rollen ze dan hun mouw op, nog dwazer! Want je raakt niet tot boven, en je knelt je bovenarm af.’
‘Hoeveel tattoos ik heb gezien? Heel veel. Versierde voornamen vooral, en gelukssymbolen, draken en fantasy. Een enkele keer moet het naast de tattoo, maar meestal is het hup, los erin! Grappig is wel dat sommige van die stoere binken met hun ogen dicht staan van de schrik.’
Ze zal de komende weken blijven vaccineren, maar gaat wel minder shiften per week doen, ‘want zeven uur staan is best wel zwaar’.
Mijn shift zit erop. Met vermoeide voeten stap ik naar de fietsenstalling. Het is halfelf. De maan boven de stad, de silhouetten van de slapende tenten: je zou zo’n vaccindorp bijna romantisch noemen.
SABELTANDTIJGER
21 mei. Vijfde shift. In de observatieruimte is er een gedeelte voor mensen die minder mobiel zijn, dat heb ik onder mijn hoede. Deze middag is er een storm opgestoken. Alles steunt en kraakt in het tentendorp en de plastic wanden waaien heen en weer als rietstengels. Sommigen kijken enigszins ongerust naar mij: ‘Amai, meneer, dat is hier nogal een ambiance!’
Dat steunen en kraken heeft wel iets, het dorp is een groot zeilschip. Dan beginnen ook de grote spots onregelmatig te flikkeren en niemand blijft één minuut langer zitten dan nodig: ‘Niet dat ik het hier niet plezant vind, hè, vriend, maar ik ga toch liever naar huis.’ De vrouw die ik met de rolstoel naar de taxipost duw, heeft nu al compassie met mij: ‘Gij kunt hier niet blijven, jongen. Gij gaat wegvliegen met tent en al!’ Mijn collega-steward heeft al erger meegemaakt: ‘In maart! Toen kwamen zelfs de vloeren omhoog en moest het dorp geëvacueerd worden.’
De stormachtige bui is voorbij. En vandaag passeert weer een scala aan mondmaskerprints. Redelijk veel voetbalclubs (overwegend rood-wit, amper paars-wit), plus de onvermijdelijke hartjes, smileys en bloempatronen. Eén drager is schriel en mager, maar op zijn mondmasker brult een sabeltandtijger met opengesperde muil en gevaarlijke slagtanden. Hij vertelt minzaam dat hij thuis ‘ook nog een wolf en een indianenopperhoofd heeft’. Soms is een mondflap een Harley.
Een dochter arriveert met de mama in een rolstoel. Ze zijn opgewekt ‘door de toffe muziek hier, ’t is nu Michael Jackson!’ De mama zegt: ‘Ik krijg goesting om te dansen!’ Soms danst ze in haar living, ‘draaiend met de rolstoel en met de poezen op mijn schoot’. Dat is ook het vaccinatiedorp, je komt in zoveel huiskamers.
VENTILATIE
Om halfzes gaat de tent opnieuw tekeer bij een tweede stormvlaag. Nu gaan ook de dakspanten op en neer, de spots slingeren, de ventilatoren zwaaien. Af en toe klinkt een geweldige klap, niemand weet waar die vandaan komt, vele ogen kijken bevreesd naar de nok. Een steward zegt dat de tent ‘berekend is op windstoten van 100 à 120 kilometer per uur’. Eén man zegt droogjes: ‘Dat is toch wat Van Ranst wil? Genoeg ventilatie.’
Ook een jonge vrouw lacht de ongerustheid weg: ‘Dan denk je, ik ben veilig, ik ben gevaccineerd. En dan vallen hier de ijzeren balken op je kop!’ De storm luwt. Een scriptor van de check-out komt met een paraplu, de eigenaar zit allicht nog in de wachtzaal. En zo loop ik tussen de lange rijen die wachten en zwijgen, of iemand deze paraplu herkent? Na honderd ogen zal ik ’m zelfs majorettegewijs rond m’n hand laten draaien. Eén wachtende is heel blij, ze wist niet dat ze hem had laten staan.
Na de paraplu draai ik met mijn duimen. De avond brengt een jonger publiek en amper rolstoelen. Op de vele schermen duren de minuten heel lang. Niks te doen, ik kijk afgunstig naar de stewards die pijl en wegwijzer zijn. De laatste die ik help, is een zwangere vrouw met een voetbrace. Ze woont bij Geraardsbergen, het was ‘twee uur rijden met de files’. Ze stond op de lijst van Qvax, kreeg vandaag telefoon met het adres in Antwerpen, haar schoonmoeder kon rijden, en hup, 100 kilometer naar hier. Ze heeft geen seconde getwijfeld, ze wilde absoluut een vaccin. Niemand begrijpt waarom ze naar het verre Antwerpen is gestuurd. De wegen van Qvax zijn ondoorgrondelijk.
De shift is gedaan. Buiten plaatsen stellingbouwers een grote selfie wall. Die zal spiegels hebben, en zo zal het dorp een blinkend landschap zijn bij elk zelfportret. De datum: 2021.
Het Jaar van de Naald.