Brononderzoek
Waar vinden coronabesmettingen vooral plaats? Dit is wat we kunnen leren we uit recente data
In enkele maanden tijd heeft het covidclusteronderzoek grote stappen vooruitgezet. Maar de recentste data tonen dat er nog grote hiaten zijn. Bovendien laat de analyse van de plekken met veel besmettingen nog te wensen over.
Het is één van de cruciale dijken in de strijd tegen het coronavirus: het bron- en clusteronderzoek. De analyse van besmettingsclusters leert ons waar het risico op besmetting nog te hoog is, en waar het virus door de mazen van het net glipt. Maar daarvoor is fijnmazige informatie nodig uit de contacttracing, die lange tijd niet beschikbaar was.
Dat is vandaag anders. De krant De Morgen kon de recentste update inkijken van een wekelijks rapport dat het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid samenstelt. Het gaat om een lijst met nog niet afgelopen clusteronderzoeken die sinds februari opgestart werden.
Eerste vaststelling: hadden we enkele maanden geleden te weinig gedetailleerde data, dan staan we er vandaag helemaal anders voor. Bij elke cluster wordt aangegeven waar de besmettingen zich voordeden, om welke setting het gaat, of er risicogroepen betrokken zijn, hoeveel besmettingen er in eerste instantie gemeld werden, hoeveel personen er na onderzoek betrokken bleken, hoeveel risicocontacten er waren.
‘Er is in de laatste maanden heel erg veel verbetering gebracht aan het systeem. Er bestaat nu veel meer informatie, die ook veel gedetailleerder is,’ zegt ook epidemioloog Wouter Arrazola de Oñate, die zich het voorbije jaar vaak erg kritisch uitliet over de haperende bronopsporing.
Maar een diepere blik op het rapport toont dat de cijfers aanzienlijke hiaten bevatten. Bij clusters op scholen wordt slechts in ongeveer een op de tien gevallen minstens één hoog- of laagrisicocontact doorgegeven. In klasomgevingen zouden nochtans veel vaker risicocontacten moeten zijn, en zou het in theorie ook snel duidelijk moeten zijn welke leerlingen samen in het lokaal hebben gezeten. Maar die worden slechts zelden zo geregistreerd.
In scholen en bedrijven worden de laatste maanden veruit het meeste clusters aangetroffen, zo blijkt uit het rapport. Winkels zijn verantwoordelijk voor minder dan 1 procent van de clusters. De vraag is hoe betrouwbaar die cijfers zijn. Het Agentschap Zorg & Gezondheid hoedt zich voor snelle conclusies. ‘Waar veel mensen samenkomen die elkaar niet kennen, zoals in de winkel of het openbaar vervoer, is het moeilijker clusters te detecteren. Als je vijf mensen besmet op de trein en die worden in de twee weken daarna ziek, is het zeer moeilijk om dat terug te traceren naar die treinrit.’
Om het coronavirus in te dijken, bieden zulke macroperspectieven ook niet noodzakelijk het meest inzicht. De lens moet veel fijner afgesteld worden, zeggen experts. Dat bepaalde sectoren en omgevingen een groter risico op besmettingshaarden lopen, is gekend, maar niet elk vleesverwerkend bedrijf of elk schoolgebouw is hetzelfde.
Opvolging
‘Nu weten we waar een cluster zich voordoet. Maar we moeten kijken naar de omstandigheden: waarom gebeurt het precies daar? En welke conclusies kunnen we daaruit trekken om toekomstige besmettingshaarden te voorkomen,’ zegt Arrazola de Oñate. Biostatisticus Geert Molenberghs (KU Leuven/UHasselt) beaamt dat. ‘De opvolging is al veel beter dan enkele maanden terug, maar de analyse is zeker nog niet perfect.’
De cijfers uit het rapport doen ten slotte ook vermoeden dat er nog vaak sneller gereageerd kan worden. Tussen het vermoede begin van een cluster en de datum waarop die cluster officieel gemeld wordt, zitten bij scholen en bedrijven respectievelijk 5 en 6 dagen. In die tijd kunnen besmette personen het virus zelf weer overgedragen hebben aan anderen.
Bij Zorg & Gezondheid wordt die schijnbare vertraging evenwel genuanceerd. ‘De datum van melding is vooral een administratief gegeven. Dat wil niet zeggen dat er in de tussentijd nog geen opvolging gebeurd is.’
(DM)