Vietnamezen ontvluchten Saigon met hulp van Amerikaanse troepen, 1975. Beeld Getty Images
Vietnamezen ontvluchten Saigon met hulp van Amerikaanse troepen, 1975.Beeld Getty Images

analyseVerenigde Staten

Waarom Afghanistan niet de laatste buitenlandse interventie van de VS is

Wagen de VS zich na Afghanistan nog aan nieuwe interventies in andere landen? De geschiedenis leert dat het na een smadelijke aftocht even rustig kan blijven. Maar niet voor lang.

Gijs Moes

Gaan de Verenigde Staten, na de terugtrekking uit Afghanistan, een periode van terughoudendheid tegemoet op internationaal terrein? Dat past wel bij president Joe Biden, die liever geen buitenlandse avonturen aangaat. En het past in een al veel langer bestaande golfbeweging in het Amerikaanse interventionisme.

Dat patroon ziet er zo uit: een crisis – van Pearl Harbor tot de Iraakse inval in Koeweit en de aanslagen op het WTC in New York op 11 september 2001 – voert de binnenlandse druk hoog op. Dan wordt er ingegrepen, dat loopt soms goed en vaker slecht af, en na de terugtocht volgt een meer terughoudende periode. Tot een nieuwe crisis de binnenlandse roep om wraak of op zijn minst terugslaan weer sterker maakt dan de wens om zich afzijdig te houden van de buiten­wereld.

De VS blijven een ‘buitengewoon interventionistisch land’, wat er de komende jaren ook gebeurt. Dat zegt Dominic Tierney, hoogleraar politicologie aan Swarthmore College in Pennsylvania en gespecialiseerd in internationale conflicten. ‘Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de VS veruit het vaakst ingegrepen in andere landen, meer dan de Sovjet-Unie en veel meer dan China. Op dit moment heeft Rusland één militaire basis buiten het eigen grondgebied, in Syrië. China bouwt er ook één, in Djibouti. De VS hebben er vele honderden, in zeker 120 landen.’

In de Amerikaanse geschiedenis ziet Tierney een slingerbeweging, van meer naar minder interventies en weer terug. ‘Na moeilijke oorlogen en campagnes ontstaat een syndroom, de VS worden dan meer terughoudend als het gaat om inmenging in het buitenland. Dat zag je na Vietnam, na Somalië en waarschijnlijk ook na Afghanistan.’

Tierney verwacht niet dat het nu afgelopen is met de Amerikaanse inmenging in andere landen. ‘Nee, want de VS zijn buitengewoon interventionistisch, ook in de terughoudende periodes. Daar zijn ook ­redenen voor: zorgen over terrorisme en de opkomst van China.’

Proxy wars

De terugtrekking uit Afghanistan is juist ­bedoeld om meer middelen vrij te maken voor Amerikaanse aanwezigheid in Oost-Azië. De toenemende rivaliteit tussen de VS en China zou daar tot een nieuwe interventie kunnen leiden. Tierney bevestigt dat bijvoorbeeld een Chinese invasie van het zelfstandige eiland Taiwan wel een Amerikaanse reactie moet krijgen. ‘Sancties, militair optreden, of iets ertussenin.’

De kans op een echte oorlog tussen ­China en de VS is volgens hem heel klein. ‘Proxy wars’, net als tijdens de Koude Oorlog, lijken een waarschijnlijker scenario. Daarbij gaat het om een lokaal of regionaal conflict, waarin beide zijden door een an­dere grootmacht worden gesteund. Dat ­gebeurde onder meer in de jaren 70 in Angola, en nog deze eeuw in Syrië.

Wie is Dominic Tierney?

Dominic Tierney is hoogleraar politicologie aan Swarthmore College in Pennsylvania. Het college, opgericht door Quakers, heeft een liberale traditie. Zo waren vanaf de oprichting in 1864 vrouwelijke studenten al welkom. Tierney (44) is gespecialiseerd in internationale conflicten en vooral de rol van de Verenigde Staten daarin. Zijn jongste boek is getiteld ‘The Right Way to Lose a War: America in an Age of Unwinnable Conflicts’ (‘De juiste manier om een oorlog te verliezen: Amerika in een tijdperk van conflicten die niet te winnen zijn’).

‘90 procent van alle gewapende conflicten zijn burgeroorlogen,’ zegt Tierney. ‘Kijk naar Somalië, Syrië, Afghanistan. China zal zich vaker met zulke conflicten gaan bemoeien, uit economische motieven of angst voor terrorisme. De trend is duidelijk, als de VS en China meer gaan concurreren, zullen ze vaker met elkaar in conflict komen.’

Nieuw Amerikaans ingrijpen in Afghanistan

Zo’n scenario zou zelfs tot nieuw Amerikaans ingrijpen in Afghanistan kunnen ­leiden. ‘Als Peking de taliban steunt en Washington een groep rebellen, kan dat uit de hand lopen.’ Dat Biden weg wil, is geen garantie dat de Amerikanen niet terug­keren. ‘Obama vertrok in 2011 uit Irak, toch is hij weer teruggegaan in 2014. In Afghanistan kan dat ook gebeuren, bijvoorbeeld als er een humanitaire crisis uitbreekt of een nieuwe burgeroorlog.’

Wat ook de redenen zijn om in te grijpen in een ander land, het draait volgens Tierney altijd om het tonen van macht. Maar hoe zit het dan met ingrijpen om mensenlevens te redden, of democratie te brengen? ‘Humanitaire overwegingen kunnen meetellen. Dat zag je in Somalië, ook in Afghanistan. Idealisme speelt een rol in de VS. Het idee is: als je aan een Irakees of Afghaan krabt, zit er een Amerikaan onder die eruit wil.’

Juist die idealistische benadering kan ­gevaarlijk zijn, waarschuwt Tierney. ‘In het begin van de Amerikaanse inmenging in ­Afghanistan ging het niet goed met de taliban. Ze waren aan het verliezen en wilden een deal sluiten. De VS weigerden dat, uit moralisme. Want de taliban, die waren net zo erg als Al Qaida. Daar praatte je niet mee.’

Idealisme kan een nuchtere blik vertroebelen. De Amerikanen zien, volgens Tierney, overal good guys en bad guys en dat zit een afgewogen analyse in de weg. ‘Macht plus moralisme kan een hoop schade aanrichten, zeker in complexe situaties. Acties die geleid worden door morele overwegingen, kunnen heel immorele gevolgen hebben.’

Negatieve beeldvorming

Toch zijn er situaties denkbaar waarin menslievende motivaties reden zijn om op te treden, erkent Tierney. ‘Veel mensen zeggen: de buitenwereld had moeten ingrijpen in Rwanda, om de genocide daar te stoppen. Ik denk ook dat daar wel doden voor­komen hadden kunnen worden.’

Als het een keer wel goed gaat, is de beeldvorming soms zo negatief dat een interventie gestaakt moet worden. Dat gebeurde ook met het optreden in Somalië, een VN-missie die begin jaren 90 een einde aan een burgeroorlog moest maken. Een Amerikaanse helikopter werd neergeschoten en de dode lichamen van militairen werden door de straten gesleept.

Somalië werd een ‘mislukking’, maar dat negatieve beeld is niet terecht volgens Tierney. ‘De eerste tien maanden waren heel ­effectief. Er is voedsel gedistribueerd, er zijn levens gered. Die operatie is een voorbeeld van wat je kan doen als je duidelijke doelen hebt. Maar de symbolen, de beelden waren te schokkend.’

Lessen trekken

In Afghanistan bepalen nu de paniek en het geweld rond het vliegveld het beeld. ‘Er wordt een vergelijking gemaakt met Vietnam die niet altijd klopt. Maar voor alle duidelijkheid: ik zie Afghanistan echt als een mislukking.’ De vraag is of de VS daar lessen uit zullen trekken. ‘Een mislukking dwingt je tot aanpassen,’ zegt Tierney. Maar hij is niet optimistisch. ‘Landen zijn niet zo goed in lessen trekken, verandering is moeilijk.’

Er zijn nu verschillende reacties mogelijk: alles zo snel mogelijk vergeten, een ­blame game beginnen, of echt iets proberen te veranderen. Die eerste twee reacties zorgen voor problemen. ‘Als je alles wil vergeten wordt zo’n periode een syndroom: dat nooit weer. En als je de schuldvraag centraal stelt, krijg je verhalen over een ‘dolkstoot in de rug’.’

Hoe moet het dan wel? ‘Goed kijken,’ zegt Tierney. ‘Hoe heeft dit kunnen gebeuren, wat moeten we veranderen? En dan weer verder.’ De hoogleraar erkent dat dit makkelijker gezegd dan gedaan is en illustreert dat met het ingrijpen in Libië onder president Obama.

‘Na Irak dacht Obama: dat nooit weer. Dus deed hij in Libië het tegenovergestelde: geen grondtroepen, wel steun van een brede groep bondgenoten en de VN. En wat was het resultaat? Chaos in Libië. Obama heeft zelf gezegd dat dat zijn grootste fout is ­geweest.’

Dat roept de vraag op of interventies ooit goed uitpakken. Het kan wel, meent Tierney, zo lang de interveniërende partij weet wat ze wil bereiken en daarbij blijft. ‘Als de VS hun macht inzetten, moeten ze pragmatisch zijn. Niet moralistisch beginnen en dan opgeven als het tegen zit. Je moet een realistisch beeld hebben van wat je wil ­bereiken, en een exitstrategie voor als het niet lukt.’

‘Ga niet op zoek naar monsters’

In 1821 schreef de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Quincy Adams dat zijn land ‘niet naar het buitenland gaat op zoek naar monsters om te vernietigen’. Die isolationistische stroming is ­altijd blijven bestaan in de VS, maar in de eeuw na Adams ging het toch de kant op waar hij voor had ­gewaarschuwd.

De Amerikaanse deelname aan zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog begon pas na flinke binnenlandse tegenstand. Maar toen de VS in 1945 eenmaal een echte supermacht waren, leek ingrijpen in andere landen ineens logisch, vooral als het communisme ­gestopt moest worden en de democratie verdedigd.

Tijdens de Korea-oorlog, van 1950 tot 1953, kwamen meer dan 300.000 Amerikaanse soldaten de bondgenoot in het zuiden te hulp na de inval door het communistische noorden.

De nederlaag in Vietnam, waar de laatste Amerikanen in 1975 geëvacueerd moesten worden, leek een omslag. Maar in de praktijk gingen de VS door met buitenlandse inmenging, al was Washington wel jarenlang meer terughoudend in het sturen van grote aantallen soldaten.

Met het ineenstorten van de Sovjet-Unie waren de VS de enig overgebleven supermacht. Dat maakte de weg vrij voor nieuw, grootschalig militair ingrijpen. Eerst in Koeweit, later in Somalië, voormalig Joegoslavië, Afghanistan, Irak en Libië.

Stop de genocide

Niet alleen in de VS maar ook in de rest van de wereld wordt er soms gesmeekt om ingrijpen. Toch gebeurde dat in 1994 niet in Rwanda, terwijl daar in korte tijd circa een miljoen mensen afgeslacht werden. Dat trauma, versterkt door de oorlogen in het voormalige Joegoslavië, leidde tot discussie ­binnen de Verenigde Naties.

Secretaris-generaal Kofi Annan riep in 1999 de VN-leden op om regels op te stellen voor het ‘handelen in belang van de mensheid’. Dat leidde tot de ‘responsibility to protect’ (RtoP), opgesteld in 2001 en vier jaar later aangenomen. De VN moesten over de nationale soevereiniteit heen kunnen stappen, als een grote groep mensen gevaar liep. Dat principe werd onder meer aangeroepen om in 2011 in te grijpen in Libië.

Daarmee is de interventie in ­Libië het beste voorbeeld van een internationale actie die bedoeld was om de onderdrukte bevolking van een land te helpen. Maar sindsdien is het land verdeeld tussen verschillende bewapende groepen.

Het ingrijpen door de Navo in het voormalige Joegoslavië wordt door sommigen als succesvol beschouwd. Het maakte een einde aan de gevechten tussen Serviërs en Albanezen en leidde uiteindelijk tot de ­onafhankelijkheid van Kosovo. Maar de bombardementen door de Navo verdreven 200.000 Serviërs uit hun woonplaatsen.

Genocide was al veel langer een reden om in te grijpen. Sinds 1948 ligt er het Genocideverdrag, een direct gevolg van de Holocaust, die landen verplicht in te grijpen als een groep mensen uitgeroeid dreigt te worden. Maar om dit ook echt te doen, blijkt in de praktijk toch een stap te ver. Dat merkten de Rwandezen in 1994, de Cambodjanen al eind jaren zeventig en de Oeigoeren in Xinjiang op dit moment.

(Trouw)

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234