Whitney - Light Upon the Lake
Heel af en toe stuit je op een bandje als Whitney, een groepje dat je eigenlijk het liefst helemaal voor jezelf zou willen houden. Hun single ‘No Woman’ wist ons in januari zomaar met de donkerste dagen van het jaar te verzoenen middels een verslavend gitaarlijntje dat maar door de song (én ons hoofd) blééf tollen, en de perfecte dosis droefenis: ‘I’ve been sleeping alone / I’ve been going through a change’. De woman was weg, en wat restte waren een handvol tinkelende Rhodes-toetsen en blinkend koper.
Waarom ‘Light Upon the Lake’ zo’n goeie plaat is, valt – zoals bij de beste popmuziek – nauwelijks uit te leggen. Er zijn Julien Ehrlichs zoete falsetto en Max Kakaceks inventieve gitaarspel. Teksten die trillen van hartzeer in songs waar volop licht binnenvalt. Nummers als ‘The Falls’ en ‘Follow’, die vertrouwd aandoen, maar zich nergens op duidelijke invloeden laten betrappen, en zich nauwelijks laten linken aan een tijdvak of een plaats. Er zit country in, en folk. In de blazers schemert Chicago-soul door. De ene split second denken we aan Lambchop, de volgende aan Kings Of Convenience of Todd Rundgren. Of aan de classic rock die in de seventies door Laurel Canyon galmde, maar dan uit de losse (slacker)pols geschud – die van Pavement op hun eerste platen.
We zouden kunnen zeuren over die twee halve songs die niet perfect uit de verf komen, maar veel liever kruipen we met ‘Light Upon the Lake’ in een hangmat om van ‘Golden Days’ te dromen bij de ijle Avi Buffalo-gitaar van de ingehouden titeltrack. Of volgen we de lokroep van de vederlicht boogieënde topper ‘No Matter Where We Go’ en rijden we rond met de raampjes naar beneden, met dat heerlijke Afrikaanse gitaarmotiefje uit ‘Dave’s Song’ in de oren, of het bloedmooie stukje trompet waarmee ‘Polly’ uitdooft?
En Whitney? Die worden ooit nog wel ‘famous as fuck’, zoals Ehrlich onlangs in een interview grapte. Maar voorlopig zijn ze nog even helemaal van ons – en van u uiteraard.