'Winteruur': good old Guy Mortier mag één van zijn favoriete teksten voorlezen
Voordat wij allen weer zullen worden overgeleverd aan ‘weemoedigheid, die niemand kan verklaren / En die des avonds komt, wanneer men slapen gaat’, is er eerst op Canvas nog ‘Winteruur’, waarin vanavond good old Guy Mortier één van zijn favoriete teksten mag komen voordragen.
'Guy Mortier: 'Mijn eerste keuze was 'A-wop-bop-a-loo-bop a-lop-bam-boom!' Een zin als een kopstoot.'
Dat is uiteindelijk het beroemde gedicht ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot geworden, al ging er een long en vooral ook winding road aan die beslissing vooraf.
Guy Mortier «Toen de makers van ‘Winteruur’ nog in de voorbereidende fase zaten, hebben ze een paar mensen gevraagd eens een test te komen doen, om te zien of het zou werken, en toen had ik na heel lang piekeren, want dat kan ik, ‘A-wop-bop-a-loo-bop a-lop-bam-boom!’ gekozen, de openingsschreeuw van Little Richards ‘Tutti Frutti’. Een zin als een kopstoot, weleens omschreven als ‘de geboorteschreeuw van de rock-’n-roll’, en dat was het ook, met nog een betekenislaag of 27 eronder. Maar juist daarom werkte het niet goed voor ‘Winteruur’, omdat er te veel historische context bij moest.
»Toen ze me een paar maanden later voor écht vroegen, begon ik dus aan een nieuwe, lange piekerronde, die eindigde in een pseudo-Oud-Nederlands gesteld gedicht dat ik altijd heel pakkend heb gevonden: ‘’t Oudt liedeken’, van de nogal obscure Antwerpse dichter Victor dela Montagne (1854-1915, red.). Ik dacht: ‘Dit is het,’ waarna ik prompt weer begon te twijfelen, en een paar weken later al grasduinend terechtkwam bij de meeslepende beginzinnen van een liedjestekst van de vorig jaar geheel onterecht overleden Drs. P: ‘Kedinkedonkedinkedonkeding mijn ome Daan / Kezinkezonkezinkezonkezink ertegenaan’, enzovoort. Maar dat viel wat later óók af, vooral omdat ik toch geen zin had om het tijdens de uitzending op een polonaisegewijs zingen te zetten.
»Uiteindelijk ben ik teruggekeerd naar mijn vagelijk allereerste idee, waarvan ik toen had gedacht: ‘Maar iederéén zal dat kiezen,’ en dat niemand bleek te hebben gekozen: ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot. Een fantastisch gedicht, dat ik voor het eerst, samen met ‘Kaas’ en ‘Lijmen’, leerde kennen op mijn 15de of 16de, en dat sindsdien nog niets van zijn kracht verloren heeft. Elsschot is bovendien één van mijn helden: voor mij is hij de grootste schrijver uit de Nederlandstalige literatuur, zijn werk veroudert geen dág.
»Er is ook nog iets anders dat mij met Elsschot bindt: het eerste interview met mijn naam eronder dat ooit in de landelijke pers is verschenen, was er één met hem. In ’58 was dat, ik was 15: het tijdschrift Robbedoes – niet direct The New Yorker, maar toch – loofde toen een reporterskaart uit aan wie een interview zou maken dat in het blad gepubliceerd zou worden. Ik wilde koste wat het kost die reporterskaart bemachtigen en ik ben er ook in geslaagd, maar wel met een typisch Elsschottiaanse Boorman-streek. Mijn oudere broer had voor zijn schoolkrant Elsschot geïnterviewd, en ik vroeg hem of ik het onder mijn naam mocht insturen. Dat mocht, en niet veel later had ik mijn eerste reporterskaart te pakken. Twee jaar later heb ik er wel op eigen kracht één verdiend, met een interview met Godfried Bomans.»
HUMO Heb jij zelf nog ooit gedichten geschreven, Guy?
Mortier «Erger zelfs: ik héb ze nog, want ik hou alles bij. Een jaar of 12, 13 moet ik geweest zijn toen ik ze schreef, en echt waar: ik zou ze bij het klein giftig afval moeten bewaren, want rommel dat het is, je kunt het je nauwelijks voorstellen. Máár: het rijmde wel allemaal netjes. De fascinatie van het rijm, hè. Ik herinner me, toen ik écht nog een snotneus was en samen met mijn grotere broer in één bed sliep, dat ik er voor we insliepen altijd nog op aandrong om ter snelst een rijmpje te verzinnen, dat we vervolgens aan elkaar debiteerden. Zeer leuk vond ik dat toen, maar ik ben er toch maar mee gestopt toen ik de leeftijd van enige bezinning had bereikt. Ik herinner het me nog goed: het was een mooie lentedag vorig jaar.»