'Woodstock' (Canvas): 'Geen enkele generatie heeft sindsdien zoveel goeds gezaaid'
In mijn garage hangt een bordje met opschrift ‘Hippies use side door’. Het hing in de streek waar het festival van Woodstock plaatsvond aan de huizen van moegetergde hardwerkende boeren die het kotsbeu waren dat ongewassen apestoned schorem elke twee seconden om water kwam bedelen of eten kwam stelen. Boeren met zo’n bordje waren van het verdraagzame soort: er waren er ook die op de hippies schoten.
Zoals alle gemythologiseerde fenomenen en evenementen werd ook Woodstock herleid tot een pantheon van intergalactische getalenteerde supersterren die in een ultieme viering van creatieve vrijheid en passant ook het idealisme en de verdraagzaamheid hebben uitgevonden. Dat het de hippies waren die drugsgebruik aanvaardbaar maakten, dat op de festivalwei ook werd gevochten, verkracht en gestorven, en dat slechts een miniem percentage van de optredens écht de moeite waard was, wordt vaak weggemoffeld. Vooral door ooggetuigen die met het festival meteen ook zichzelf proberen te vereeuwigen. En dan zwijg ik nog van de middeleeuwse voorzieningen (de stront liep in beken over het festivalterrein) en de abominabele klank.
Anderhalf uur getuigenissen leiden hier tot één conclusie: het is een mirakel dat Woodstock niet op een ramp is uitgedraaid. Want Woodstock is ook het verhaal van wat nét niet is gebeurd: een tornado, een blikseminslag, overstromingen, een massa-elektrocutie, een massale voedselvergiftiging, rellen, plunderingen…
De drie hoofdacts – Bob Dylan, The Rolling Stones en The Doors – waren niet opgedaagd. Op papier noem je dat een mislukking – willen maar niet kunnen. Maar je kon wel The Who, Jimi Hendrix, Joan Baez, Carlos Santana, CCR, Crosby, Stills & Nash en dertig anderen zien. Vier dagen voor een luttele 18 dollar – ter vergelijking: tickets voor het optreden van Billy Joel in New York deze herfst kosten tot 2.400 dollar.
Dat acht headliners een halve eeuw later niet meer leven, was te verwachten. Niet dat die al een paar jaar na het festival zouden bezwijken aan overdosissen en andere dodelijke zelfmedicatie. Maar dat Woodstock een muzikale én een sociologische mijlpaal was, en een keerpunt in de jongerencultuur, kan zelfs een aartsconservatief niet ontkennen. Woodstock was behalve een muziekfestival ook een commune, een driedaagse republiek, de broeikas en proefbuis van een nieuw soort maatschappij. Een nieuwe dageraad. Zelfs de boeren gaven de hippies gratis eten toen de voedselvoorraad op het festivalterrein uitgeput was.
Je bekijkt deze documentaire en je denkt ondanks alles: ik heb iets gemist. En dan heb ik het niet eens over de muziek. Want de zinderende levenslust en de liefde voor alles en iedereen die uit de stralende gezichten van heel wat festivalgangers spreekt, met name van de prachtige hippiemeisjes, is jaloersmakend. Ik hoop dat zij, nu oma’s, die puurheid nooit zijn kwijtgeraakt. Elke volgende generatie tooit zich iets te gretig in een aura van pseudocool door af te geven op de vorige generatie, en ook ik heb me in mijn jeugd schuldig gemaakt aan smalen om de in mijn ogen onnozele, hopeloos naïeve hippies. Daarvoor verontschuldig ik me nu officieel. Geen enkele andere generatie heeft sindsdien zoveel goeds gezaaid.