wereldreizigeriris hannema
Zal ‘de wijde wereld intrekken’ nog mogelijk zijn na corona?
Vrijen met een onbekend reisliefje, tongzoenen op een Braziliaans carnaval. Wat moeten jongeren nu, vraagt schrijver en wereldreiziger Iris Hannema zich af. Want juist door ver van huis te zijn leer je jezelf kennen. Zodat je daarna het echte leven in kan.
Ik ben op tijd gestopt met reizen, dacht ik toen het coronavirus het leven verstilde en platlegde. Ik werd er hartstikke nostalgisch van. Zou reizen in de vorm die ik als achttienjarige koos – rugzak om en jaren wegblijven – ooit nog mogelijk zijn? Zal ‘de wijde wereld intrekken’ van betekenis veranderen? Zullen jongeren van nu die intense ‘On the Road’- Kerouac-vrijheid nog gaan meemaken? Ik hoop het zo voor ze. Want ik stel me zo voor dat reizen in een post-coronawereld de werkelijke reiservaring nogal in de weg staat: dat wat vermeden moet worden, de fysieke nabijheid van onbekenden, moet je onderweg júíst meemaken; bijzondere ontmoetingen met vreemden, hutjemutje in het publieke transport, vakantieliefdes – om er maar een paar te noemen.
Boven alles toornt uit dat reizen nou net níét onderhevig moet zijn aan regels: afstand houden en andere mensen niet aanraken kan in veel landen niet eens, en zo vaak mogelijk handen wassen al helemaal niet.
Durf te reizen: douche onder die straal bruin water, stap in dat uitpuilende minibusje
Ikzelf heb het type reiziger dat continu de handen ontsmet met alcoholische gel met veel argwaan bekeken. ‘Word goor’, dacht ik dan. Douche onder die straal bruin water, stap in dat uitpuilende minibusje of die overvolle treincoupé en laat je andermans snotterende kleine kinderen en boodschappentassen op je schoot duwen. Slaap in goedkope hostelkamers met snurkende mensen met zweetvoeten. Kortom: durf te reizen.
Ook zo belangrijk als je jong, ongebonden en op reis bent: vrij met onbekende reisliefjes die je woorden toefluisteren in een Latijnse geheimtaal, bij wie je meteen intrekt en die je op een ochtend, met de zon net boven de horizon en de dauw nog op de palmbladeren, verlaat en nooit meer terugziet. Zoals ik al vol weemoed schreef: reizen zoals ik dat heb gedaan is voorlopig ondenkbaar. Mijn reiservaringen zijn een soort illusionaire taferelen geworden die me ineens zo wereldvreemd en gedateerd voorkomen. Het is net alsof de onschuld van die herinneringen afgespoeld is. Ik dacht terug aan de Duitser, een amateurkooivechter en marathonloper, die ik ontmoette in een hostel in Addis Abeba, de hoofdstad van Ethiopië. Hoe het precies kwam dat we besloten samen naar Somaliland te vliegen weet ik niet meer.
Op reis gebeuren die dingen met een indrukwekkend gemak, net als het besluit om er eenmaal aangekomen samen een hotelkamer te delen; ver van huis zijn rekt je moraal op. Toen we samen in een gammele jeep naar de Rode Zee reisden, voelde ik urenlang zijn lichaam tegen het mijne gedrukt. Ik leunde nog een beetje extra tegen hem aan, vooral om te voorkomen dat ik aan de andere kant niet te veel tegen het bezwete lichaam aanzat van een bewapende militair.
Op de terugweg hielden we elkaars handen vast. Die nacht vreeën we in een gigantisch bed. Een paar dagen later vlogen we terug naar Ethiopië en splitsten we op, hij naar Indonesië om een marathon te lopen, ik richting Kenia. We hebben elkaar nog één keer gezien, in Berlijn, maar de chemie van toen was er niet meer; we hadden alleen ons gezamenlijk avontuur gemeen.
In het beste carnavalsjaar was ik verkleed als agent, sloeg ik mooie jongens in mijn plastic handboeien
Ik dacht ook terug aan mijn jaren in Argentinië, inwonend bij een Argentijn die fantastisch gitaar kon spelen en een secreet van een moeder had. Vanuit Buenos Aires ging ik meerdere keren, zonder hem, naar het carnaval van Rio de Janeiro, de stad broeierig van zomerhitte en wetteloosheid. In het beste carnavalsjaar van allemaal was ik verkleed als politieagent, hield ik mooie jongens aan en sloeg ze in mijn plastic handboeien. Het aantal uitgewisselde tongzoenen noteerde ik met zwarte marker op mijn arm, als matrozen hun liefjes. Namen stonden er niet bij, niemand interesseerde zich daarvoor.'
Ook mijn reis door het Syrië van voor de oorlog trok in deze coronatijd aan me voorbij. Zomaar bij een onbekende in de auto stappen is in Europa al vele jaren niet meer erg in trek, maar in het Midden-Oosten was het vaak de enige manier om ergens te komen. Ik had een bijna onmenselijk groot vertrouwen dat het hoe dan ook goed zou komen en zo kwam het dat ik in het oosten van Syrië bij een familie in hun pick-up stapte, opgepropt in de laadbak. Ik werd uitgenodigd bij hen thuis. Met de drie (of vier) echtgenotes van de man des huizes en hun vele dochters zat ik in een kleine kamer met Perzische tapijten.
Broers en neefjes liepen in en uit om hun gast en haar blonde touwhaar te bewonderen. De vrouwen betastten, aaiden en knuffelden me. Ik heb toen de oorlog uitbrak vaak aan de familie gedacht. Zouden ze nog leven? Zou hun huis nog overeind staan? Zouden die jonge jongens, en ook de oudste – die me in mijn billen kneep – allemaal het leger in gegaan zijn?
Dat het prachtige gastvrije Syrië zou veranderen in een complete ravage, had ik me toen nooit kunnen voorstellen. Net als dat dit virus de volledige reiswereld in reisas zou leggen (en het water van Venetië weer glashelder zou worden en Amsterdam z’n statige schoonheid terug zou krijgen, zonder Nutella-winkels en zwalkende toeristen).
Zoals ik al schreef: het gaf me sterk het gevoel dat ik op tijd ben gestopt met reizen. Tegenwoordig woon ik op een berg in de Franse Alpen, ben ik getrouwd, moeder van een dochter en hebben we twee honden. Als ik mensen van vroeger spreek, reageren ze vaak op dezelfde manier: ‘Dat verbaast me’. En dat begrijp ik. Als je beide levens naast elkaar legt als waren het speelkaarten, dan klinkt het avontuurlijke leven, de wijde wereld, als de schoppenaas, het hoogst haalbare. En de kleine onbeweeglijke wereld in een afgelegen dorp op een Franse berg als de harten twee, prima kaart maar weinig spannend.
Na mijn dertigste kreeg ik een andere openbaring. ‘Avontuur’ is geen vaststaand begrip, maar vloeibaar
Had het me tien jaar geleden gevraagd en ik had gezworen nooit een huisje-boompje-beestje te willen. ‘Een harem is wel het minste’, heb ik mijn moeder weleens vanuit een internetcafé gemaild. Maar na mijn dertigste kreeg ik een andere openbaring. ‘Avontuur’ is geen vaststaand begrip, maar vloeibaar en in the name of the beholder; subjectief. Ook een moestuin is een avontuur, en wandelen, insecten fotograferen, vogels kijken, de intimiteit van caissières gaan herkennen bij de supermarkt, altijd een fijn praatje met de groentemannen op de markt.
Niet-reizen bleek voor mij het avontuur dat na reizen kwam.
Ik ben het volgende type backpacker nooit vergeten: de oudere, vaak mannen, van een jaar of vijftig die nog altijd backpackten en ik in hostels tegenkwam. Ze hadden de wereld gezien en waren er verwend en mopperig van geworden. Toen ik zelf nog volop reisde, snapte ik hun chagrijn niet. Hoe cool zou het zijn om je hele leven te blijven reizen?
Maar toen wist ik nog niet dat je je op reis niet voor altijd kunt blijven verbazen, sterker nog: verbazing is het eerste wat slijt als je langer onderweg bent. Inmiddels snap ik wél waarom de oudere backpackers met hun eeuwige rugtas altijd zo slechtgemutst waren. Ze hadden de schepen achter zich verbrand en daar word je iemand van die alleen nog vluchtig contact kan maken maar nergens verdieping vindt; ze waren niet op tijd uit de reistrein gestapt.
Op zo’n veertig minuten rijden van ons berghuis ligt de charmante stad Chambéry. Tegenover ons favoriete terrasje staat een standbeeld van de gebroeders De Maistre. De één was een bekende filosoof, de ander, Xavier de Maistre (1763-1852), was officier en schrijver van de klassieker ‘Reis door mijn kamer’. Toen hij zes weken huisarrest kreeg, die hij uitzat in Turijn, werd hij gedwongen zijn bewegingsvrijheid nu eens niet in wereldse actie, maar in zijn eigen verbeelding te zoeken. Hij ging op reis in zijn eigen huiskamer, in de letterlijke zin des woords, en beschreef wat hij zag en meemaakte, in één kamer.
Ook ons favoriete terrasje was de afgelopen maanden uiteraard gesloten en de straten van Chambéry lagen er, net als de rest van de wereld, uitgestorven bij. Ik dacht aan de broers, starend in de leegte, maar toch vooral aan de achttiende-eeuwse schrijver. Met zijn boek is hij de grondlegger van wat in tijden van binnenblijven en niet kunnen reizen zo ontzettend belangrijk is geworden: de staycation, thuis op vakantie gaan. Hij beschreef in detail wat hij in zijn kamer aantrof en observeerde daarmee als ontdekkingsreiziger spullen die hij normaal gesproken geen blik waardig gunde. Omdat hij ze dacht te kennen.
Dat is volgens mij exact wat de nieuwe manier van reizen zal (moeten) worden. Er moet niet in de verte, maar dichtbij ontdekt worden: à la Xavier de Maistre, op reisexpeditie in het klein. In onze eigen stad, ons huis, onze tuin, ons balkon, naar onze chez nous kijken met de ogen van iemand die er voor het eerst (binnen)komt. In eerste instantie zou ikzelf vooral zien hoe hard het nodig is om schoon te maken en hoe afschuwelijk de meubels van grootvader zijn die hier nog staan. Daarna zou ik mijn opschrijfboekje pakken en aantekeningen maken. Ik vroeg aan mijn man of we eigenlijk ooit foto’s van alle kamers van het huis hebben gemaakt. Nee, zei hij, dat hebben we nog nooit gedaan. Zou er hier brand uitbreken, dan zouden we geen enkele aantoonbare visuele herinneringen meer hebben aan hoe het er hier binnen ooit uitzag. Er schoten me twee manieren van fotograferen te binnen: als een Funda-makelaar, strak en schoon, of als journalist, juist niet eerst opruimen maar het echte leven willen laten zien.
Ik hoop echt dat er iets nieuws zal ontstaan waarin ze kunnen afglijden en ongezien van god los kunnen gaan
Maar hoe moeten jongeren die tombola van grenzeloze reiservaringen nu opdoen? Want deze generatie moet toch vooral níét op reis door hun eigen kamer, het idee! Ze moeten er juist uit, weg, vluchten! Of misschien gaan ze wel op reis maar dan met de reglementen-rem erop? Maar heeft het zin om op reis te gaan zonder echt contact te maken? Nee, dat heeft volgens mij geen enkele zin. Alleen door wetteloosheid breek je door de barrières van ongeschreven culturele wetten en hoe-het-hoort heen.
Bij terugkeer kun je dan weer braaf in de studiebanken gaan zitten, een relatie beginnen, een studiootje huren en planten neerzetten, maar mét die ervaringen van die andere ik op zak.
Arme jongeren van nu, de generatie die door ouders met pubers vaak ‘braaf’ wordt genoemd – het mooiste voorbeeld vond ik de moeder die vertelde dat haar net volwassen dochter met haar vriendje luncht in Ikea, terwijl zij zichzelf op die leeftijd verloor in de underground scene van Berlijn. Ik hoop echt voor ze dat er iets nieuws zal ontstaan waarin ze kunnen afglijden en ongezien van god los kunnen gaan. Een niet-gedesinfecteerd leven, dat gun ik ze.
Iris Hannema (1985) is schrijver en wereldreiziger en bezocht in haar eentje meer dan honderd landen. Eerder verschenen bij De Arbeiderspers haar reisboeken ‘Miss yellow hair, hello!’, ‘Het bitterzoete paradijs’ en ‘Reizen volgens Hannema. Over reislust, ontwortelen en thuiskomen’. Tegenwoordig woont ze met man, babydochter en twee honden in de Franse Alpen.