aanslagen 22 maart
Ze zijn de vergeten slachtoffers van 22/3, de daklozen van Zaventem: ‘Op slag waren we alles kwijt’
De bommen van 22 maart 2016 in de vertrekhal van Zaventem troffen niet alleen reizigers, luchthavenpersoneel en veiligheidsmensen, maar ook een honderdtal daklozen die in en rond het luchthavengebouw woonden. Humo ging op zoek naar de vergeten slachtoffers van 22/3.
(Verschenen in Humo op 13 maart 2017)
‘Eerlijk? Als je dakloos bent, bestaat er geen betere plek dan de luchthaven van Zaventem,’ zegt Bruno (58). Hij kan het weten, want hij woont er al vier jaar. ‘Je zit hier warm, droog en veilig. Er zijn gratis toiletten en stopcontacten. Er is overal eten en drinken te vinden. De mensen die hier werken, zijn heel hartelijk: ik ken intussen bijna iedereen. Ik heb het grootste huis dat je je kunt indenken. En het is de perfecte plek om te verdwijnen, of een ander personage te spelen.’ Zelf speelt Bruno al jaren met verve de rol van de wachtende reiziger. Fris geschoren, blinkend horloge aan de pols, een karretje vol koffers: hij ziet er niet anders uit dan de andere passagiers.
Elke nacht nestelt hij zich in een stoeltje in de wachtzaal, tussen de andere duttende reizigers. Een deken heeft hij niet nodig. Hij is het gewoon om in zijn kleren te slapen, met een vliegtuigkussentje in z’n nek. Tussen vijf en zes uur ’s ochtends gaat het alarm van zijn gsm af – het deuntje van ‘Mission Impossible’ – en begint zijn ochtendritueel. Eerst naar de toiletten om zich te wassen en te scheren. Hij vindt het belangrijk om er verzorgd uit te zien. ‘Als je je trots verliest, is het einde zoek.’ Om zes uur gaat de Delhaize open en koopt hij een rozijnenkoek. Dan naar de stand van Thomas Cook, waar hij zijn krant krijgt, en vervolgens naar beneden, om een sigaretje te roken en koffie te zetten.
BRUNO «Ik heb een waterkokertje, een pot oploskoffie en een lepeltje. Beneden naast de parkeergarages is een overdekt wachtzaaltje voor de bussen. Vóór de aanslagen stonden er nog banken in, en een snoep- en drankenautomaat. Er was een stopcontact voor mijn waterkokertje, en sanitair. Alles wat je nodig hebt.»
In dat bushokje zit Bruno die onfortuinlijke ochtend van 22 maart, wanneer twee verdiepingen hoger in de vertrekhal om 7.58 uur de wereld vergaat.
BRUNO «Ik hoorde een doffe knal en dacht dat er iets gebeurd was in het treinstation, een verdieping lager. Maar dan volgde een tweede ontploffing, nog heviger. Het plafond begon te trillen, er viel een verluchtingsrooster naar beneden, het leek wel oorlog. Ik liep met mijn koffiebekertje naar buiten en botste tegen een taxichauffeur. ‘Het is nu geen tijd om koffie te drinken, Bruno!’ riep die. ‘Lopen, jong!’»
Tientallen daklozen in het luchthavengebouw zien die ochtend het dak boven hun hoofd instorten. Johannes, de oude Nederlandse schipper, zit in de wachtzaal in een achtergebleven krant te bladeren. ‘Alles begon te schudden, het was net een aardbeving.’
Cedric, een jongen van 23, ligt nog onder zijn deken te soezen op de vierde verdieping en wordt pas bij de tweede knal goed wakker. ‘Ik wilde mijn moeder gaan zoeken. Die was beneden, waar de bommen ontploft waren.’ In de vertrekhal beleeft zijn moeder Linda (56) de explosies vanaf de eerste rij. ‘Er was een knal, als een voetzoeker, en een lichtflits. Een moeder van een klein meisje werd voor mijn ogen weggeblazen.’ Wat verderop is Jean-François, nog slaapdronken, net voorbij de plek gewandeld waar de eerste bom is ontploft. ‘Van de eerste seconde wist ik dat het een aanslag was. Wat ik rond mij zag, was de apocalyps.’ In de kapel van de luchthaven schrikt de Nigeriaanse vluchteling John wakker. Niemand let op hem als hij uit zijn schuilplaats tevoorschijn komt en de benen neemt.
In de broodjeszaak Provencette in de vertrekhal neemt de 56-jarige Rosario Valcke een hap van zijn croissant, na een korte nacht bij de roltrap. Hij is al een jaar op de sukkel, nadat hij eerst zijn job was kwijtgeraakt, en nadien ook zijn flat in het centrum van Zaventem. Die ochtend heeft hij eindelijk een sollicitatiegesprek voor een nieuwe baan. Maar hij wordt mee de lucht ingeblazen met de eerste bom die zelfmoordterrorist Ibrahim El Bakraoui laat ontploffen. Rosario Valcke is op slag dood.
Camping Cosmos
Een maandagavond even voor middernacht, bijna een jaar later. De immense vertrekhal van Brussels Airport is bijna leeg, op enkele militairen en gestrande reizigers na. Stemmen galmen, voetstappen klinken hol. Een schoonmaker schuifelt voorbij met een vuilniskarretje. ‘De daklozen? Die zitten een beetje overal,’ zegt de poetser met een wijds armgebaar. ‘Na de aanslagen zijn ze maanden weggebleven. Bang voor een nieuwe aanslag. Maar sinds het begin van de winter druppelen ze terug binnen. Het zijn er nog niet zoveel als vroeger, en ze verstoppen zich ook beter, want de controles zijn strenger. Maar ze maken nog steeds deel uit van het meubilair. Ik zie ze soms nog tot laat op hun tablets bezig – gratis internet, weet je wel. Waar ze de wificode vandaan halen? Ik zou het niet weten. Ze kennen hier alles veel beter dan ik, en ik werk hier al twintig jaar!’
‘Vóór de aanslagen hadden we in de winter pieken van meer dan honderd daklozen per nacht,’ vertelt de aalmoezenier van de luchthaven Michel Gaillard.
MICHEL GAILLARD «Ze kwamen met de trein of met de bus – zonder ticket, natuurlijk (lachje) – en hadden een paar pleisterplaatsen, verspreid over het gebouw. Er zat een groep aan terminal 11 en 12 in de vertrekhal, vlak bij de plek waar één van de bommen is ontploft. Een andere kliek kampeerde aan de stand van Telenet, nog een ander gezelschap zat boven aan restaurant Wingtips, met uitzicht op het tarmac, maar ook dat restaurant is door de explosies vernield.
»Sommigen sliepen tussen de auto’s in de omliggende parkeergarages. Op een dag was ons tapijt uit de kapel verdwenen. Dat hebben we opgerold teruggevonden tussen de wagens: een dakloze gebruikte het als slaapzak. Er was ook een Nigeriaanse vluchteling, John, die met onze bescherming in de kapel kwam overnachten. Hij was uitgeprocedeerd en illegaal in het land, maar ik vond het mijn taak om hem te helpen.
»Beneden, in een ondergronds tentendorpje in de lokettenzaal van het oude treinstation onder de luchthaven, zat ook een hele kolonie zwervers. Ik kwam daar eerlijk gezegd niet graag. Je moest naar beneden langs een trap die vol uitwerpselen lag. Er hing een misselijkmakende geur van drek en urine, braaksel en verschaald bier. Ik kon daar weinig gaan doen, vond ik. Het was me te goor.»
En toch. Wie zich voorbij die geurende barrière waagde, kwam beneden in een klein walhalla voor daklozen. ‘Camping Cosmos’: zo had de luchthavenpolitie de plek gedoopt. Filip Keymeulen van de Brusselse daklozenorganisatie Diogenes was wellicht de laatste niet-dakloze die de plek bezocht, vijf dagen vóór de aanslagen.
FILIP KEYMEULEN «Er zaten een stuk of vijftien mensen. Er waren geen muren, maar ieder had zijn eigen hoek. Er stonden tentjes, oude en nieuwe, zelfs een iglotentje, en er lagen matrassen en dekens op de grond. Zestien kampeerplekken hebben we geteld. Ze hadden het vrij gezellig gemaakt: er waren vuurtjes om op te koken, een paar daklozen zaten te dobbelen, er stond zelfs een fiets. Een man die een been miste, wuifde vanaf zijn matras. Er was wel een knorrepot die begon te schelden, maar de anderen negeerden hem.»
Verbleven ook op Camping Cosmos: Lucienne en Jean-François, een koppel dat al zeventien jaar onafscheidelijk is.
LUCIENNE «We zaten al een maand of vier in de luchthaven. We hadden van de plek gehoord via een vriend in het station. Je zat er rustig, uit de wind en de regen. We kookten er soms, en we kregen vaak wat eten toegestopt van de militairen. Je kon altijd je spullen laten staan. Af en toe kwam de politie eens kijken: ‘Alles in orde hier?’ Voor ons was het fantastisch dat Jean-François en ik samen konden slapen. In opvangtehuizen voor daklozen worden mannen en vrouwen altijd gescheiden. Je kon er ook uitslapen, de klok rond. Het was er véél beter dan de stations, waar je altijd moet uitkijken voor diefstallen en vechtpartijen, en waar je ’s morgens hardhandig wordt wakker geschopt door de politie. Eén koppel heeft er zelfs een maand lang met een baby gewoond. Het was ons kleine paradijs. Tot de boel ontplofte. Toen hadden we plots nog minder dan niks.»
KEYMEULEN «Tijdens mijn bezoek aan Camping Cosmos werd duidelijk dat de bewaking van de luchthaven zo lek als een zeef was. Wat verder had je opnieuw trappen naar beneden, die naar de treinsporen leidden. We konden ongestoord langs die sporen onder de luchthaven tot aan het nieuwe treinstation lopen, zo’n 300 meter verder. Onderweg was er hier en daar een deur met een trap die rechtstreeks in de vertrekhal of in de aankomsthal uitkwam. Tegen een militair die boven stond, zeiden we: ‘Sorry, we moeten hier even passeren.’ Hij liet ons gewoon door. De veiligheid stelde niks voor.»
Die avond, een kleine week vóór de aanslagen, telt Keymeulen tussen negen en elf uur ’s avonds 39 daklozen in het luchthavengebouw. ‘Wellicht waren het er meer, want je ziet het niet aan iedereen.’
Gekookte eieren
Het nachtpersoneel van de luchthaven is al jaren vertrouwd met de zwervers die er aanspoelen. Er zijn de habitués, zoals madame Chapeau, een vrouw met een groen jagershoedje dat ze nooit afzet, en bij wie je maar beter uit de buurt blijft. Er is Danny, die koffers vol tandpasta, shampoo en handdoeken – alles wat reizigers met overgewicht achterlaten – heeft vergaard. Er is een Zweedse blonde turnster die elke ochtend buiten op het plein gymnastiekoefeningen doet, en navolging heeft gekregen van andere daklozen. ‘Ik bracht soms gekookte eieren voor haar mee,’ vertelt Martine Deburchgraeve. De securityagente heeft een groot hart voor de daklozen die ze tijdens haar nachtshifts uit de vuilnisbakken ziet eten en drinken. Soms maakt ze een boterham met omelet voor hen klaar, of laat ze een flesje cola of een paar bananen achter op een vuilnisbak.
MARTINE DEBURCHGRAEVE «Van de Zweedse, een chique madame, had ik eerst niet door dat ze dakloos was. Tot ze me haar verhaal vertelde. Ze was op een dag in Stockholm op een vliegtuig gestapt, ervan overtuigd dat ze werd gevolgd door de ‘fokking CIA’ en de ‘fokking FBI’. Ze landde in Zaventem en was hier blijven wonen.»
Eén van de nieuwere gezichten in de maanden voor de aanslagen is dat van Rosario Valcke. Hij was opgegroeid in Zaventem, in de schaduw van de luchthaven, en was er een graag geziene figuur in de volkscafeetjes, waar hij bekendstond als ‘de Rosse’. Een joviale bon vivant die van muziek en RWDM hield. ‘Hij kwam hier al een maand of vijf,’ vertelt Bruno. ‘Een vriendelijke jongen, maar nogal gesloten. Hij liep hier wat verloren, sliep waar hij plaats vond. We hielpen elkaar weleens met een scheermesje of scheerschuim, maar eigenlijk kende ik zijn moeder Nicole beter. Die kwam soms naar de luchthaven om zijn boterhammen te brengen.’
‘Rosario had niets meer,’ vertelt zijn 80-jarige moeder Nicole Hamel.
NICOLE HAMEL «Hij was zijn job als magazijnier bij een farmaceutische firma kwijtgeraakt. Daardoor kon hij zijn huur niet meer betalen en raakte hij ook zijn flatje in het centrum van Zaventem kwijt. Hij was een paar keer bij het OCMW gaan aankloppen, maar daar konden ze hem niet helpen omdat hij geen vast adres had. Begrijp jij daar iets van? Hij moest alles van mij krijgen. Eten, drinken, kleren… Al mijn spaarcentjes gingen eraan op. Ik kon hem toch niet laten verhongeren? Maar met mijn pensioentje van 1.000 euro kon ik niet zoveel doen. Ik heb hem verschillende keren voorgesteld om bij mij in te trekken, maar dat wilde hij niet, omdat ik anders in de problemen zou komen – ik woon zelf ook in een sociaal appartementje.»
Bijna elke middag neemt Rosario vanuit de luchthaven de bus naar het centrum van Zaventem om zijn moeder te ontmoeten in sandwichbar Le New Carré. Zij drinkt er koffie, hij neemt een cola en een broodje.
HAMEL «We zagen elkaar een paar keer per week. Hij verveelde zich, natuurlijk. Het was niks voor hem, zo de hele dag rondhangen. Soms zei hij: ‘Ik verlang er zo naar om nog eens in een bed te liggen.’ Hij was het echt beu om in die vertrekhal te slapen. ‘Als ik werk heb, kom ik daar nooit meer,’ had hij gezegd.
»De laatste keer dat ik hem zag, was op maandagmiddag in Le New Carré. ‘Tot morgen, manneke,’ zei ik tegen hem. ‘Nee, morgen kom ik niet, want ik moet gaan solliciteren,’ antwoordde hij. Ik was blij. Hij had eindelijk uitzicht op iets nieuws.»
Het oog van de naald
Dinsdagochtend 22 maart, om 7.58 uur wandelen drie terroristen door de vertrekhal van Zaventem. Najim Laachraoui, Mohamed Abrini en Ibrahim El Bakraoui duwen elk een bagagekarretje met daarop een reistas vol explosieven.
Ze kruisen Jean-François, die vanochtend met Lucienne als eerste is opgestaan op Camping Cosmos, en nog wat suf op weg is naar de Starbucks voor een koffie. Plots hoort hij de knal en voelt hij een schokgolf, alsof iemand hem probeert omver te duwen. Jean-François is meteen klaarwakker, stijf van de adrenaline, woest om wat hij ziet gebeuren.
JEAN-FRANÇOIS «Rook, rondvliegend puin, gillende mensen. Ik hoorde kinderen roepen: ‘Mama! Mama!’ Brokstukken en kabels vielen uit het plafond naar beneden. Ik zag een huilend meisje liggen en tilde haar voorzichtig op. Vier politieagenten snelden me voorbij. ‘Hé, ho! Kom terug! Neem dit kind mee!’ Alles was kapot. Op de vloer lagen lichamen, bloedplassen, koffers, walmend puin. Ik kon maar aan één ding denken: Lucienne vinden.»
LUCIENNE «Ik kwam net uit het toilet en stond voor de deur van een winkel waar ik tabak ging kopen. Ik hoorde BOEM! En nog eens BOEM! In de winkel vielen de flessen uit de rekken. In de toiletten, waar ik daarnet nog stond, stortte alles in. Ik ben door het oog van de naald gekropen.»
JEAN-FRANÇOIS «Ik dacht dat Lucienne nog in de toiletten zat. Ik probeerde de deur open te beuken, maar dat lukt niet, omdat het plafond erachter lag. Ik stond als een gek Luciennes naam te roepen, tot ik haar plots achter mij zag. We vielen elkaar opgelucht in de armen.»
In de verwoeste terminal gaat ook Linda (56) op zoek naar haar zoon Cedric. Moeder en zoon slapen al enkele maanden op de vierde verdieping, bij een groep daklozen aan de Quick. Cedric lijdt aan ADHD, verlatingsangst en woedeaanvallen, en hoort eigenlijk in een instelling te zitten. Maar vanwege de lange wachtlijsten is hij samen met zijn moeder op de luchthaven terechtgekomen.
‘Iemand heeft me een kantoortje binnengetrokken om te schuilen,’ herinnert de jongen zich nog. ‘Ik wilde mijn moeder gaan zoeken, ik was doodsbang dat haar iets was overkomen. Als ik haar kwijt was, dan was ik volledig kapot. Dan zou niemand mij nog kunnen repareren.’
Cedric vindt zijn moeder terug in de vertrekhal, op handen en voeten, onder een tafel om zich te beschermen tegen vallende brokstukken, roepend op haar zoon en haar hondje. Ze raakt bewusteloos en wordt door haar zoon en een hulpverlener naar een ambulance gedragen. Ze zal later in het militair hospitaal wakker worden met gebroken ribben en splinters in de longen.
LUCIENNE «Ik zie nog altijd het totaal vernielde speeltuintje voor me. Een houten vliegtuigje dat in brand staat.»
JEAN-FRANÇOIS «We probeerden de gewonden te helpen. Ik zag een Aziatische vrouw liggen. Haar kleren stonden nog in brand, dus ik klopte het vuur uit en probeerde haar naar de kant te slepen. Plots zag ik dat haar ene voet op de grond achterbleef.»
LUCIENNE «Mensen riepen dat er nog bommen lagen die elk moment konden ontploffen. ‘We moeten gaan,’ zei ik tegen Jean-François.»
JEAN-FRANÇOIS «Buiten was er alleen maar chaos. Geen bussen of treinen, geen taxi’s. Maar we hadden geluk, we kregen een lift van mensen die naar Brussel reden.»
Daar aangekomen, hun haren en kleren nog grijs van het stof, stappen ze op een metro die aan station Maalbeek passeert, vier minuten voor daar in het volgende metrostel de derde bom van de dag ontploft.
LUCIENNE «In één uur tijd waren we aan twee aanslagen ontsnapt.»
Boomlange kerel
De twee explosies in Zaventem kosten het leven aan zestien mensen, die in de dagen die volgen moeizaam worden geïdentificeerd, soms alleen aan de hand van een gebit. Als Nicole Hamel het nieuws over de aanslagen verneemt, denkt ze eerst nog dat haar zoon die ochtend al vroeg naar zijn sollicitatie is vertrokken, vóór de bommen zijn ontploft. Maar Rosario laat woensdag niks van zich horen. En ook donderdag blijft het stil. Nicole komt het huis niet meer uit en volgt de berichtgeving op televisie met een bang hart. Ze vreest dat Rosario bij de slachtoffers is. Maar zeker is ze niet. ‘Je hoopt nog altijd dat hij ergens in een ziekenhuis ligt.’ Ze kan er met niemand over praten. Want niemand weet dat Rosario op de luchthaven woont. Dat is hun geheim. ‘Tegen mij heeft hij er ook lang over gezwegen,’ zegt Nicole. ‘Hij wilde andere mensen niet lastigvallen met zijn problemen.’
Pas een volle week na de aanslagen staat de politie voor Nicoles deur.
HAMEL «Het was al donker toen er gebeld werd. Door het keukenraam zag ik twee mannen en ik dacht: ‘Ik doe niet meer open.’ Maar ze bleven staan en haalden papieren boven. Ik heb dan toch de deur op een kier gezet. Ze lieten hun badge van de politie zien. ‘Zijt ge hier met slecht nieuws over mijn zoon?’ vroeg ik. ‘Laat ons eerst binnenkomen, mevrouw. En ga zitten.’ Toen wist ik het wel. Het nieuws drong eerst niet door. Er zijn nu nóg momenten dat ik niet besef dat hij weg is. Zo’n boom van een vent – 1,95 meter, meer dan 100 kilo. Schoenmaat 47! Nooit ziek. Altijd lachen en plezant. En dan… zo onverwacht. Dat maakt het zo hard.
»Ik wilde mijn zoon nog een laatste keer zien. Maar de politie zei dat het beter was van niet. Hij stond heel dicht bij die terroristen. Eén bom en het was gedaan.»
De andere daklozen hebben meer geluk dan Rosario. Maar ook hun leven wordt op 22 maart volledig door elkaar geschud.
GAILLARD «De meeste daklozen zijn van de luchthaven weggelopen en niet meer teruggekomen. Totaal in shock.
»Niemand is ongedeerd uit de aanslagen gekomen, maar voor de daklozen was het nog erger. Hier was hun thuis. En dat bestond plots niet meer. Ze moesten al hun spullen achterlaten, het weinige wat ze hadden. Ze kenden hier mensen die ze nooit meer terugzagen. Sommigen zijn zó getraumatiseerd dat ze vandaag nog altijd niet kunnen praten over wat ze die dag gezien hebben. En een psycholoog is wel het allerlaatste waar ze hun geld aan kunnen besteden.
»Een paar daklozen zijn intussen teruggekomen, en er zijn er ook enkele die nu plots wél de weg naar de sociale diensten hebben gevonden, en met wie het nu beter gaat. Maar de meesten zijn uitgezwermd. Waar naartoe? Niemand die het weet. Het zijn de vergeten slachtoffers van 22 maart.»
Op de dool
‘En toen zaten we dus op straat,’ vertelt Lucienne met een zucht. Zij keerde met Jean-François terug naar het centrum van Brussel.
LUCIENNE «We waren al onze spullen kwijt. Ons plekje aan de trap. Onze rust. We moesten opnieuw buiten slapen. Met de verhoogde terreurdreiging mocht niemand nog in de stations overnachten. We sliepen in een portiek van een kantoorgebouw achter de Nieuwstraat. Koude, regen, een jeukende kop van de luizen. De vechtpartijen, de diefstallen… Het stadscentrum put je uit. En we waren aan twee aanslagen ontsnapt. Dat kruipt in de kleren.
»Jean-François en ik maakten veel ruzie in de maanden die volgden. We moesten het verwerken, elk op onze eigen manier. Ik had last van nachtmerries; Jean-François sliep níét. Hij lette op mij en sprong op bij het minste geluid. Hij is altijd bang dat me iets zal overkomen. Ik ben ooit bijna verkracht. Hij zou het zichzelf nooit vergeven mocht er iets met mij gebeuren.»
Jean-François is een jaar later nog altijd onder de indruk. Met zijn felle donkere ogen kijkt hij schichtig rond, zijn blik ontvlamt bij het minste onraad. Het lijkt alsof er binnen in hem nog steeds een bom aan het ontploffen is. Hij is erg vermagerd door de stress, kan nog steeds niet tegen het geluid van sirenes.
LUCIENNE «Hij is harder geworden. In het begin was hij ook heel agressief.»
Hun lotgenoten uit Camping Cosmos hebben Lucienne en Jean-François niet meer gezien. Henri, een vriend, is gewond geraakt door een stuk rondvliegende schrapnel. Hij durfde zich niet in een ziekenhuis te laten verzorgen, vanwege de boetes die hem al jaren achtervolgen. Hoe het met hem afgelopen is, weten ze niet.
LUCIENNE «Ieder is zijn weg gegaan. Zaventem is voor ons een afgesloten hoofdstuk.»
Linda en Cedric komen we op het spoor dankzij het zoekwerk van Martine Deburchgraeve, de securityagente die de daklozen bemoedert. Vroeger heeft ze het duo vaak geholpen. Bijna een jaar na de aanslagen ontmoeten we moeder en zoon op de luchthaven. Linda is niet op haar gemak, het is de eerste keer dat ze hier terugkomt. Met haar raspende, doorrookte stem vertelt ze hoe het haar en Cedric is vergaan: niet zo goed, dus.
LINDA «Die dag hebben ze me de eerste zorgen toegediend in het militair hospitaal van Neder-Over-Heembeek, maar daar konden we niet blijven. ’s Avonds stonden we dus op straat. We konden nergens op krachten komen. We hebben maanden in parken en stations geslapen. Cedric ging er helemaal aan onderdoor. Hij had woedeaanvallen en huilbuien, sliep nauwelijks en had last van nachtmerries. Hij was bang dat hij me weer zou kwijtraken. We zijn door iedereen in de steek gelaten, nu nog altijd trouwens. Ik heb geen inkomen, en het OCMW laat me gewoon stikken. We hebben lang van de 50 euro moeten leven die Cedric elke week van zijn bewindvoerder kreeg. Nu heeft hij gelukkig weer een plek in een instelling. Maar ik ben nog altijd op de dool.»
Beneden in de aankomsthal loopt ze Johannes (69), de Nederlandse schipper tegen het lijf. Het is een hartelijk weerzien. Johannes woonde drie jaar op de luchthaven – ‘drie kerstmissen’ – maar is na 22 maart bijna een jaar weggebleven. ‘Ik heb je gezocht, Johannes,’ zegt Linda. ‘Je dochter dacht dat je dood was, je was spoorloos.’ Johannes giechelt jongensachtig. ‘Ik ben weggelopen, voor die bommen. Schrik! Ik heb een jaar lang in Antwerpen gezeten. In Schoten, op een karton aan de supermarkt. Ik durfde niet meer naar Zaventem te komen. En mijn dochter? Die redt zich wel. Ze heeft immers mijn bloed.’ Pas nu, bijna een jaar later, is Johannes teruggekeerd naar zijn vertrouwde stek in de aankomsthal. ‘Maar ik hou ze wel in de gaten hoor, de mensen. Ik vertrouw het niet echt meer. Ik ontwijk plaatsen waar veel mensen zijn. Want daar slaan ze toe.’
Evacuatieplan
De daklozen die zijn teruggekeerd, hebben allemaal een deuk gekregen, vindt Martine Deburchgraeve. Ze zijn stiller, in zichzelf gekeerd, wantrouwiger. Sommigen zijn in de aanslagen hun laatste bezittingen kwijtgespeeld.
DEBURCHGRAEVE «Er zat vroeger een Litouwer aan de stand van Telenet, altijd bezig met zijn tablet en zijn telefoon. Nu is die man alles kwijt. Ik weet niet hoe hij overleeft. De groene jas die hij draagt, heb ik hem gegeven. Kan niemand iets voor die mensen doen? Er is toch een slachtofferfonds voor de terreuraanslagen?»
‘Brussels Airport wil de daklozen weg, liefst zo snel mogelijk,’ zegt aalmoezenier Gaillard.
GAILLARD «Dat is me al van bij het begin duidelijk gemaakt. Toen ik hier pas aalmoezenier was, heb ik gevraagd of ik een paar bedden mocht plaatsen. Waarom niet? Er is ruimte, en de daklozen zijn er toch. Toen heb ik heel snel een telefoontje gekregen van de luchtvaartdirectie: van bedden kon geen sprake zijn. Ze zijn bang voor een invasie van daklozen. De horecazaken hebben ook richtlijnen gekregen om geen overschotten van voedsel meer buiten te zetten. Het gaat nu allemaal recht naar de vuilnisbakken, verpakt in plastic.
»Op 21 maart vorig jaar, de avond vóór de aanslagen, had ik een vergadering met iemand van het luchthavenbeheer. Er was een plan om alle daklozen uit de luchthaven te weren. Tegen september 2016 moesten ze allemaal vertrokken zijn. Ik kreeg het verwijt dat ik te menselijk was, dat ik ze aantrok door kleren en dekens uit te delen. Dat heeft me echt gechoqueerd. Ik weet dat de luchthaven een commerciële aangelegenheid is, maar we moeten toch een beetje sociaal blijven. Ze wilden het evacuatieplan uitvoeren onder het mom van allerlei infrastructuurwerken: ze zouden alles afsluiten zodat er geen doorgang meer was. Ik was, eerlijk gezegd, gedegouteerd. Ik vond het heel bitter dat het lot ’s anderendaags zo hard toesloeg: de volgende ochtend wáren ze allemaal weg.»
‘Er is veel te weinig hulpverlening voor de daklozen in Zaventem,’ zegt Filip Keymeulen van de vzw Diogenes.
KEYMEULEN «Ze vallen onder het OCMW van Zaventem, dat helemaal geen ervaring heeft met deze grootstedelijke problematiek, en er ook een beetje bang voor is. En Brussels Airport verwacht van de sociale organisaties maar één ding: dat ze de daklozen hier weghalen. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Je kunt hen begeleiden, maar je kunt de mensen niet manu militari afvoeren. Er zullen altijd daklozen blijven komen. Het was ‘opgeruimd’ na de aanslagen, maar je ziet dat ze stilaan terugkomen. Dan kun je maar beter eens naar die mensen zelf gaan luisteren.»
Fatale administratie
In Zaventem wordt Rosario Valcke drie dagen na zijn identificatie begraven. Nicole Hamel krijgt een brief van premier Charles Michel en een telegram van de voorzitter van de Senaat Sabine De Bethune, en ze wordt uitgenodigd op het Koninklijk Paleis, waar de warme ontvangst haar deugd doet. Alleen het gemeentebestuur van Zaventem laat niets van zich horen.
HAMEL «Geen kaartje, geen beleefdheidsbezoekje, niets. De gemeente kende Rosario zogezegd niet. (Schamper) Hij woonde hier nog maar 41 jaar, hè. Ook op de begrafenis hebben we niemand van de gemeente gezien. Geen bloemen, geen krans, geen woordje, niets! Burgemeester Francis Vermeiren stond wel op de luchthaven toen de koning daar op bezoek kwam. Maar Rosario, een man uit zijn eigen gemeente die tijdens de aanslagen is gestorven, bestond voor hem niet. Dat maakt me razend.»
Een paar keer per week zit Nicole Hamel nu alleen aan een tafeltje in Le New Carré, de snackbar waar ze zo vaak met Rosario zat. Nog geen uur na de dood van haar zoon is hier één van de daders voorbijgewandeld: Mohamed Abrini, ‘de man met het hoedje’ die uit de luchthaven wegvluchtte en pas weken later werd opgepakt. Het is cynisch, vindt Nicole, dat hij net dit parcours heeft gekozen.
HAMEL «Soms kijk ik uit het raam en zie ik mijn zoon op een voorbijrijdende bus zitten. Als ik op straat loop, hoor ik zijn stem plots achter mij: ‘Mama! Mama!’ Ik kijk om, en er is geen kat te zien.»
De kleren die Rosario droeg op de dag van de aanslag, wil Nicole niet terug. ‘Wie weet wat er nog van overbleef.’ Wel heeft ze de inhoud van zijn zakken gekregen. Veel is dat niet. Een stapeltje half vergane papieren, vlekkerig van het bloed, met aanmaningen om de achterstallige huur voor zijn appartement te betalen. De uitspraak van de vrederechter, in september 2015, dat de heer Valcke uit het huurpand wordt gezet. Een beslissing, opgesteld in ambtelijke taal, die zijn leven voorgoed heeft veranderd. Het is het enige wat hij al die dakloze maanden in zijn jaszak meedraagt, als een juk, zonder er met iemand over te praten. ‘Daaraan zie je hoe erg hij het allemaal vond,’ zucht Nicole. ‘Ik krijg het niet over mijn hart om dat weg te doen.’
HAMEL «Ik verwacht nog altijd dat hij hier binnenstapt en met mij een broodje komt eten. Rosario had altijd honger. Als kind al: hij had gedaan met eten en ik zag hem al kijken. ‘Ik heb honger.’ ‘Dat kan toch niet Rosario, je hebt juist gegeten.’ Bij zijn geboorte was hij de lichtste van mijn vier kinderen: 3,3 kilogram – maar dat heeft niet lang geduurd. Hij had ook altijd dorst. Maar hij wist dat hij geen bier moest drinken als hij bij mij was. Ik had dat niet graag. ‘Neem maar een cola.’ En nu heb ik spijt dat ik hem niet laten doen heb. Nu zou ik willen zeggen: ‘Rosario, drink er nog één, manneke.’»