'Zo verrekte Vloms' Dwarskijker over 'Vlaanderen Feest','Autopsy: The Last Hours of Philip Seymour Hoffman' en 'Vind je lief: de kick-off'
De sfeer was ineens zo gemoedelijk dat je je in een achterkeuken ten plattelande kon wanen, zo'n plek waar ik intens naar vervuilde stadslucht verlang.
Vlaanderen feest
Eén - 11 juli
Denkend aan Vlaanderen zie ik afgedankte badkuipen in een drassig weiland staan. Zij doen dienst als drinkbak voor runderen en paarden. Hoe vaak heb ik zulke oneigenlijke badkuipen al niet geteld als ik met de intercity van mijn woonplaats naar de hoofdstad spoor en, zodra de lol eraf is, spoorslags weer terug. Nu ik het in het wilde weg over Vlaanderen heb: op 11 juli moet ik al naar de televisie kijken om iets van de Feestdag van de Vlaamse Gemeenschap gewaar te worden. Al televisiekijkend verneem ik dan bijvoorbeeld dat de minister-president aan de vooravond van de 11 juliviering publiekelijk woorden zou hebben gebruikt die zijn krachten te boven gingen. Denkend aan Vlaanderen komt het me voor dat ik liever aan iets anders denk, bijvoorbeeld aan welke rol ik de minister-president zou toebedelen mocht ik casting director zijn. Niet meteen die van minister-president, merkwaardig genoeg. Ik zie hem meer als een penningmeester van een filatelistenvereniging die al geruime tijd overweegt om zijn functie aan zijn neef over te dragen. Aan dat geprakkiseer heeft hij al weleens een slapeloze nacht overgehouden. Mogelijk zou de minister-president ook een man in een provinciestad kunnen spelen die alleen maar een café binnenstapt als hij op straat eensklaps hoge nood heeft en vechtend tegen de aandrang vaststelt dat er met de beste bril van de wereld geen openbaar toilet te bekennen valt. Een man ook die van de sanitaire installatie van dat café gebruikmaakt zonder achteraf een consumptie te bestellen. Het zijn personages die de loop van de geschiedenis hoogstwaarschijnlijk niet zullen veranderen, maar op de achtergrond, waar verhaallijnen doodlopen, zijn ze vast niet onverdienstelijk.
Ik kon niet anders dan aan Vlaanderen denken toen ik ’s avonds ‘Vlaanderen feest’ gedoogde, een muziekprogramma dat zich live op de Grote Markt van Antwerpen ontrolde. Het moet gezegd: er klonk geen lied der Vlaamse zonen op, geen dreunend kerelslied dat – hoe zal ik het uitdrukken? – ‘in wilde noordertonen uit het diepste ons herten schiet’. Raymond van het Groenewoud, die een niet door het bisdom goedgekeurde soutane droeg, opende met de plaatselijke meezinger ‘Liefde voor muziek’, een lied in gospelstijl dat de zwarten uitbundig prijst om hun lijfelijke levensvreugde, waar altijd veel muziek in zit. Harkerige en bezijden het ritme dansende blanken steken wel erg bleek af tegen de brothas & sistahs. Over kleur gesproken: het publiek dat voor ‘Vlaanderen feest’ op de Grote Markt was samengestroomd, leek haast en bloc blank, wat heden zeldzaam is, op het onwerkelijke af. Menigtes die op het eerste gezicht een monoculturele aanblik bieden, zie ik in ieder geval nooit meer als ik in steden het gemiddelde straatbeeld bekijk. Raymond van het Groenewoud zou, met Slongs Dievanongs aan zijn zij, ‘Vlaanderen feest’ afsluiten met een herziene, aan de noden van deze tijd aangepaste versie van de plaatselijke meezinger ‘Vlaanderen boven’, de officieuze hymne van het Tochtgat aan de Noordzee. Het publiek brulde het refrein zo krachtig mee dat het de ironie in dat nummer leek te willen overschreeuwen. Voor zover het zich van die ironie bewust was.
‘Vlaanderen feest’ verschilde niet van ‘Vlaanderen muziekland’: vaders tilden kleuters op hun schouders en middelbare vrouwen staken tekstbordjes op waarop tussen de regels te lezen stond dat ze Christoff eigenhandig van zijn Griekse beginselen zouden willen afhelpen. Het gebruikelijke zootje in zijn genre besteeg het podium: ik noem de nieuwe miepjes van K3, die snoezige, door hun mama gekozen jurkjes droegen. Ik noem drie handelsreizigers op drift die zich in Bangkok een glanzend pak – klaar in 24 uur! – hadden laten aanmeten en bij elkaar opgeteld De Romeo’s bleken te zijn. Ik noem ook Willy Sommers, die Wendy Van Wanten als special effect had meegebracht, een zangeres op zoek naar de juiste toon, of naar een toon tout court. En dan waren er ook nog zangers wier ij-klank als ‘aai’ klinkt als ze bij aanzwellende muziek en met dichtgeknepen ogen hun gespeelde hartstocht even niet meer meester zijn: ‘jij’ wordt dan ‘jaai’. Ik vermeld Stan Van Samang en in één moeite door ook Niels Destadsbader, die aan presentator Peter Van de Veire vroeg of die de laatste tijd niet een beetje was bijgekomen. De sfeer was ineens zo gemoedelijk, zo verrekte Vloms, dat je je, zelfs met de Grote Markt van Antwerpen in beeld, in een achterkeuken ten plattelande kon wanen, zo’n plek waar ik intens naar vervuilde stadslucht verlang. Peter Van de Veire kondigde iedereen met dik aangezette ironie aan, zijn handelsmerk. Tussendoor verkocht hij naar gewoonte grapjes ten koste van Miguel Wiels, die volslagen immuun en met doffe blik aan de piano zat.
Naar verluidt droomde de breed inzetbare zakenman Gert Verhulst er allang van om samen met Will Tura ‘Mooi, het leven is mooi’ te zingen, niet in intieme kring, of op een uit de hand gelopen personeelsfeestje van Studio 1OO, maar voor een zo ruim mogelijk publiek. Weinig mensen weten dat zowel de openbare omroep als VTM en VIER ooit in het leven zijn geroepen om de dromen van Gert Verhulst waar te maken. Toen Laura Lynn ‘Dokter Bernhard’ aanhief, een doorgeschoten smartlap over ziekte en dood die ik van Bonnie St. Claire kende, dwaalden mijn gedachten af naar mijn jeugd. Het was 1976 toen ik me voor het eerst vrolijk maakte over dat drakerige liedje, een jaar waarin de zomerochtenden dampig en zwoel waren en de boeren in onverstaanbare dialecten over de droogte klaagden. Oorspronkelijk was ‘Dokter Bernhard’ ‘Sister Mary’, een song die voor het eerst werd opgenomen door de Ierse zanger Joe Dolan. Peter Koelewijn, die dat nummer heeft bewerkt, zorgde in het Nederlands voor een geslachtsverandering en een hoger diploma. In de versie van Bonnie St. Claire zingt Ron Brandsteder, in de rol van dokter Bernhard, aan het eind even een dramatisch stukje. Bij Laura Lynn klaarde Kürt Rogiers die schnabbel, een zanger die de juiste toon hoopte te treffen, of toch een in bredere kring als dusdanig herkenbare toon. Wat ik in ‘Vlaanderen feest’ te horen en te zien kreeg, viel aldoor buiten mijn muzikale belangstellingssfeer, zodat ik me met genoegen liet afleiden door één van de blazers van het orkest: de trompettist, een klaarblijkelijke hipster die het soort baard en snor droeg waar een bijdetijdse meester-barbier langdurig over heeft nagedacht. ‘Zou zo’n jongen niet liever een potje improviseren op een thema van Miles Davis?’ vroeg ik me af. Er moet toch nog een ander soort Vlaanderen bestaan dan het Vlaanderen dat zich op de Feestdag van de Vlaamse Gemeenschap door ‘Vlaanderen feest’ aangesproken voelt. Hoop ik. Zij het met de nodige scepsis. Hoop is niet mijn sterkste punt.
undefined
undefined
'De kijkers mochten op beide oren slapen. Wat nog een heel gedoe is, dat bovendien niet de minste nachtrust garandeert'
Autopsy: The Last Hours of Philip Seymour Hoffman
VIER - 12 juli
Geef mij maar karakterspelers, acteurs wier uiterlijk niet één-twee-drie behaagt of in de smaak valt bij dweepzieke schoolmeisjes; acteurs die behalve mens ook engel én duivel zijn; acteurs die hun demonen durven te koesteren om ze vervolgens in hun werk te exploiteren; acteurs wier ontroerende aanwezigheid altijd een tikje verontrustend is, of enigszins gevaarlijk zelfs. Of dekt ‘ontregelend’ hun dramatische lading beter? Het zou vanzelf moeten spreken dat ik Philip Seymour Hoffman hoogschat, die in zijn kunst een meester was. Zie desgewenst ‘Boogie Nights’, ‘Magnolia’, ‘Happiness’, ‘Capote’ en ‘Synecdoche, New York’.
Twee jaar geleden werd hij op 2 februari levenloos aangetroffen in zijn appartement in Manhattan, met een veelzeggende spuit in z’n arm. Hij bleek een dosis harddrugs en medicamenten niet overleefd te hebben. Aan die informatie heb ik genoeg, maar ‘Autopsy: The Last Hours of Philip Seymour Hoffman’ ging er zo te zien van uit dat het ruime publiek zoveel mogelijk details van zijn schielijke dood moest kennen. In close-up leerde een patholoog-anatoom ons wat bijvoorbeeld Vyvance, Oxycontin en Fentanyl teweeg kunnen brengen. Baat het niet, het schaadt niet, maar dit programma wekte na een tijdje de indruk dat Philip Seymour Hoffman meer een in farmacologisch opzicht interessant sterfgeval was, dan dat hij bij zijn leven een uitzonderlijk goed acteur was geweest.
Vooraleer we bij monde van de patholoog-anatoom te weten kwamen wat er die februaridag zoal met dodelijke afloop door de bloedbaan van de acteur had geraasd, was er een reconstructie van de laatste uren van zijn leven te zien: een onscherp gehouden gedaante moest Philip Seymour Hoffman verbeelden. Die anonieme acteur had in het vage wel de juiste gestalte, maar als de camera in een onbewaakt moment al eens scherper toekeek dan voorzien, ving je glimpen op van iemand die vooral Philip Seymour Hoffman níét was. Een acteur die thuis, in zijn onderbroek op een bedrand gezeten, mogelijk al eens had verzucht: ‘Ik mag dan wel zijn gestalte hebben, maar had ik maar één tiende van het talent van Philip Seymour Hoffman.’ Zulke reconstructies zijn altijd hachelijk en nog het meest zijn ze gênant. Nu ook weer. Vooral scènetjes die in de losse stijl van homevideo’s de schijn van intimiteit probeerden op te houden omdat Hoffmans nagespeelde vrouw en kinderen erin te zien waren, alsook zijn nagespeelde geruïneerde gezinsleven. Reconstructies zijn vooral vals.
De acteur kampte naar verluidt al sinds zijn studententijd met allerlei zware verslavingen. Zijn demonen kregen vaker de overhand, terwijl hij op hoog niveau bleef acteren en ook nog eens een workaholic was, hoe dodelijk verpierewaaid hij er volgens ooggetuigen soms ook bij mocht lopen. Hij zal wel een gekweld man geweest zijn, en zoals meer grote talenten godvergeten eenzaam, maar ‘Autopsy: The Last Hours…’ maakte geen melding van eventuele zielenpijn of geestelijke blessures die hem de kortste weg naar harddrugs, alcohol, amfetamines en pijnstillers hadden gewezen.
De getuigen die aan het woord kwamen – onder anderen een barman en een make-upartiest – hadden ongetwijfeld de beste bedoelingen, maar intimi van Philip Seymour Hoffman zou ik ze niet noemen. Dit programma had hooguit de waarde van een pietsje research voor een segmentje van de grote biografische documentaire die ooit nog over de uitnemende acteur zal worden gemaakt.
De patholoog-anatoom zei tot slot en nog steeds in close-up dat de dood van de acteur behalve aan pech ook aan een zogeheten speedball te wijten was, een pittige mengeling van heroïne en cocaïne. Voorts werd er ook Fentanyl in zijn bloed aangetroffen: een pijnstiller die vijf keer sterker is dan morfine. ‘Zijn dood was een ongeluk,’ zei die hoogtechnologische lijkschouwer ook nog, ‘van zelfmoord is er geen sprake.’ Ook de barman, die de acteur met plezier een cheeseburger en een flesje cranberrylimonade serveerde, kon zich niet voorstellen dat Philip Seymour Hoffman ooit de hand aan zichzelf zou slaan.
De kijkers mochten op beide oren slapen. Wat nog een heel gedoe is, dat bovendien niet de minste nachtrust garandeert.
undefined
undefined
'Ik kan me voorstellen dat sommige mensen beter single kunnen blijven, al was het maar om erger te voorkomen'
Vind je lief: de kick-off
Eén - 12, 13 & 14 juli
‘Vind je lief’ is terug, een koppelprogramma waaraan een stuk of wat relatiedeskundigen enige ernst moeten verlenen, opdat meerwaardezoekers vooral niet zouden denken dat het zomaar een koppelprogramma is ter vermaak van de meute. ‘Vind je lief’ werd vorige zomer in de paartijd voor het eerst uitgezonden, en bij mij is er weinig of niets van blijven hangen. Hoe het ook zij, het Tochtgat aan de Noordzee zou nog steeds zo’n 850.000 singles in de aanbieding hebben. De meesten van hen zouden volgens Bieke Ilegems, de presentatrice en gastvrouw van dit programma, naar vaste verkering reikhalzen.
Vóór vijftien uitverkoren singles zich in het openbaar aan ‘confronterende relatietests’ zouden onderwerpen, moesten we eerst de zogeheten kick-off doormaken, wat Engels is voor ‘aftrap’ – ik raad eenieder aan zo weinig mogelijk voetbaltermen te gebruiken als we het dan toch over de liefde hebben. Er is in dit tijdsgewricht al genoeg ontluisterd.
Gespreid over drie uitzendingen mochten de vijftien nieuwe proefpersonen die op een geliefde uit waren, zichzelf bondig voorstellen. Ze zijn van velerlei pluimage en een enkele keer op de man af homoseksueel. Fijn, maar ik was meer geïnteresseerd in wat er na één jaar van de relaties was geworden die de vorige editie had opgeleverd. Dat ging Bieke Ilegems eens hoogstpersoonlijk voor ons, intense huisvrouwen, uitzoeken. Het viel me op dat Bieke aldoor een poeslieve toon aansloeg, op het zoetsappige af. Alles wat ze zei, was mateloos aardig, waardoor haar presenteerwerk een zodanig cleane indruk maakte dat ik al snel naar een vuiltje aan de lucht ging verlangen: een sneertje, een onvertogen woordje, een verrassend kanttekeningetje, een ietsepietsje ironie misschien, even blazen als een kat, een verneukeratief vraagje tussendoor, een tekentje van eigenheid.
Bieke liep eerst bij Els en Nabil aan, een jong paartje dat vrijwel meteen als in een operetteduet met z’n verliefdheid uitpakte en beurtelings elkaars lof zong, soms met een brok in de keel. Nabil was aanzienlijk afgevallen, naar zijn zeggen om langer te leven en dan ook langer van Els te kunnen genieten. Om niet vóór Nabil de pijp uit te gaan, was Els dan weer meer aan sport gaan doen. En dat was nog niet alles: ook op de begane grond hadden ze de huishoudelijke taken ‘keigoed verdeeld’. Zo nu en dan hing Els een tekst in de trant van ‘We make our own magic’ op in hun flat. Bij de aanblik van dat al te demonstratieve geluk kwam de rozengeur me al snel de neus uit en tegen de maneschijn zette ik m’n Ray-Ban op.
Hoewel Els en Nabil in de zevende hemel waren, hadden ze kennelijk toch nog een zelfhulpboek nodig. Nadat Bieke vriendelijk had gevraagd hoe ze sleur vermeden – die vraag stel je kennelijk als twee mensen een krap jaartje samen zijn – verwees Nabil naar ‘Het Bucketlist Boek: 500 dingen die je gedaan moet hebben’, een standaardwerk inzake 500 dingen die je gedaan zou moeten hebben volgens weet ik veel. Eén ervan is: een koe melken. Nu ze toch een cameraploeg over de vloer hadden, ging het verliefde stel innig een koe melken tegen de eventuele sleur. Toen Els, een stadsmeid, op hoge hakken het modderige erf van de veeboer betrad, was ik weer even de spotlachende plattelandsjongen van lang geleden.
De middelbare deelnemers hadden de relatie die ze vorig jaar aan ‘Vind je lief’ te danken hadden, alweer achter de rug. Caroline, die ik me vagelijk herinnerde, zei dat ze almaar in dezelfde fout verviel: ‘Alleen maar géven, eenrichtingsverkeer.’ Rika Ponnet, de relatietherapeute die tussendoor aan het woord kwam, had daar een enigszins andere kijk op: ‘Zij geeft te veel, zodat de andere de kans niet krijgt om te geven.’ Wat een gedoe, die liefde. Ooit dacht ik dat ze kinderspel was.
Ik kan me voorstellen dat sommige mensen, die wat relaties betreft haast bezwijken onder hun eisenpakket, maar beter single kunnen blijven, al was het maar om erger te voorkomen. Sommige mensen zijn nu eenmaal voor zichzelf geboren. Ik kan me ook voorstellen dat ik later nog schoorvoetend op ‘Vind je lief’ terug zal komen, al was het maar wegens de aanhoudende zomerslapte op de televisie.
Voor het overige ben ik van mening dat langlopende relaties toevalstreffers zijn, of gevallen van hoerensjans. Vandaar wellicht dat er geen relatiebemiddelaar aan mij verloren is gegaan, noch iemand die in z’n vrije tijd tv-programma’s als ‘Vind je lief’ zit te bedenken.
Rudy Vandendaele