televisie★★★½☆
'Allez l'Union' is geen hipsterporno, wel een liefdesbrief
Er wordt nog een kleine nacompetitie afgewerkt, maar laat die de aandacht niet afleiden van de kern van de zaak: Royale Union Saint-Gilloise is landskampioen, en wordt op Canvas nu mooi gefêteerd in ‘Allez l’Union’, een vijfdelige reconstructie van een seizoen geluk in geel en blauw.
Altijd moeilijk, zo’n eerste aflevering, want voor wie Royale Union Saint-Gilloise alleen kent van de duetten van Deniz Undav en Dante Vanzeir, moet er dan véél verteld worden. De ouwe geschiedenis, de recente historie, de protagonisten op het veld, de luide supporters ernaast: na de eerste aflevering had je al een flinke slok op. Prima, want Union is altijd schoon. Vandaar dat de voice-over in ostentatief Brussels wat in de weg zit: je hoeft zo’n club niet bij te schminken.
LEES OOK
Bart Aerts over zijn docu-kindje: ‘Heel wat Anderlecht-supporters komen nu voor Union supporten. Dat zijn lang niet allemaal successupporters’
De vriendin van Union-spits Dante Vanzeir: ‘Ik vertrouw Dante als hij uitgaat, maar moet ook een beetje realistisch blijven’
Bij het begin van het seizoen - Union was nog de hupse wiebelkont die net uit 1B gepromoveerd was - probeerden supporters voor de camera uit te leggen wat die club nu zo bijzonder maakt. Een onzinnige vraag, natuurlijk, want de liefde voor een stamnummer en twee kleuren laat zich in soundbyte noch essay vatten. Ze neemt bezit van je, en dat is het. Jij bent de prooi.
Ene Solal, een hippe drukdoener die onder de neus een rups cultiveerde, noemde Union één van zijn bestaansredenen, en om de ontlezing tegen te gaan had hij ‘USG’ op zijn vel laten tatoeëren. Dat vel is klaarblijkelijk bestand tegen elk weertype, want afgaand op ‘Allez l’Union’ vindt Solal textiel noordelijker dan de heup wat overschat: zelfs in de winter moedigde hij zijn club aan in blote tors, zag ik in de tweede aflevering. Cynici noemen het op televisiecamera’s berekende aanstellerij, ik - altijd op zoek naar het beste in de mens - hou het voorlopig op een principiële boycot van in lageloonlanden door kinderhanden gestikte shirts. Ook Solal wens ik de kampioenstitel toe, al zal ik wel eeuwig wantrouwig blijven tegenover types die hun voetbalclub gebruiken als een liftje voor zichzelf. Union is geen loft, Union is geen Poké Bowl, Union is geen plooifietsje. Union is een voetbalclub, een prachtige voetbalclub.
Les vrais de vrais lopen gelukkig óók regelmatig door het beeld: de oude Brusselaars die Union in het begin van de jaren 70 in eerste zagen, en daarna mee geëvacueerd werden naar het stilstaand water van tweede en derde klasse. Ze beleven hoogdagen, dat spreekt, maar ik wed dat ze zich de afgelopen decennia óók geamuseerd hebben in het Joseph Mariënstadion. Want anders dan wat ten behoeve van het sprookje weleens geïnsinueerd wordt, was het voor de hernieuwde gloriedagen géén dooie boel tussen de heupen van het Dudenpark. Een decennium geleden stond ik er zelf vaak op de gradins, erop rekenend dat mijn club me die overspelige uitjes wel zou vergeven, en ook toen al was wedstrijddag een feest waarop niemand uitgenodigd en iedereen welkom was.
In de tweede aflevering van ‘Allez l’Union’, waarin Union de verbaasde herfstkampioen werd, zat een radiofragmentje waarin Peter Vandenbempt zich lyrisch uitliet - over het fraaie spel en de dito resultaten, maar ook over de club en z’n aanhang. Het was goedbedoeld, vanzelfsprekend was het goedbedoeld, maar het klonk toch een beetje als een vader die z’n peuter feliciteert omdat die z’n drol zonder morsen in het potje heeft gemikt. Die aaitjes over de bol, dat verrukte kirren alsof Union een poezelig stukje folklore is, of een cavia die een kunstje kan: het is misprijzen vermomd als bewondering. Union heeft geen vertedering nodig, verdorie. Union is badass, en zal niet aarzelen om je lief in te pikken.
Union heeft ook een trainer, en die heet Felice Mazzù. Pientere tacticus, doorleefde motivator, elegante gentleman - dat weet u. Ik hou van doelpunten van Union, want dan verliest Mazzù zich in z’n kenschetsende blije huppeltje. In ‘Allez l’Union’ prikte ook het verdriet: de trainer verloor dit seizoen z’n moeder, en dat schrijnde. In Charleroi ging Mazzù op bezoek bij zijn vader, die als gastarbeider naar België was gekomen. Hij wist nog precies hoe diep de mijn was waarin hij een leven lang had gewerkt: 1.100 meter. In die scènes in het arbeidershuisje, ver weg van de jacuzzi’s van het voetbal, lag een oneindige tederheid besloten.
Zo hupt ‘Allez l’Union’ op véél benen, en dat is goed: Royale Union Saint-Gilloise is een club die niet ophoudt bij het laatste fluitsignaal van de Lawrence Visser du jour. ‘Bruxelles, ma ville, je t’aime, je porte ton emblème’: het is geen hipsterporno, wel een liefdesbrief.
OOK OP HUMO
1 op 5 Belgische mannen is het slachtoffer van partnergeweld: ‘Mijn vrouw krabde, beet en sloeg mij, en belde dan de politie: die gooide míj in de cel’