FILM★★★1/2☆
Bin-Jip
Paul Schrader noemt Kim Ki-duk één van de beste regisseurs van het moment. Daar is iets van. De Koreaan timmert aan een zeer merkwaardig, zachte binnenbrandjes in de ziel veroorzakend oeuvre waarin weemoed, poëzie en hardheid zich vermengen tot een emotie waar voorlopig nog geen naam voor bestaat ('Spring, Summer, Fall, Winter... and Spring', 'The Isle'). 'Bin-Jip' is een waardige voortzetting van dat oeuvre: een film die u heel langzaam in een melancholische greep neemt en die, u mag onze ogen uitrukken als het niet waar is, een deugddoende dosis goedheid uitstraalt. Hoofdfiguur Tae-suk is een typische protagonist uit de Aziatisch cinema, zoals je ze trouwens ook kan tegenkomen in de wonderlijke boeken van Haruki Murakami: eenzaam, ingekerkerd in zichzelf, op zoek. Zijn favoriete bezigheid: inbreken in onbewoonde appartementen. Stelen doet hij niet - hij inspecteert de woning, neemt een bad, geeft de planten water, legt zijn aanwezigheid vast door zichzelf in het interieur te fotograferen, ruimt netjes op, en vertrekt weer - alsof hij er nooit is geweest. Tot hij wordt betrapt door Sun-hwa, een ex-fotomodel met een blik die even droef oogt als gesmolten sneeuw. Vanaf dat moment begint een magische film op te doemen - zeker wanneer Tae-suk zich, geheel volgens het 180°-blikveld-principe, effectief als een geest leert te bewegen. Kim Ki-duk zélf was zichtbaar bevangen door een goede geest toen hij deze vreemde liefdesgeschiedenis filmde - zoals wordt bewezen door dat wonderlijke beeldkader waarin Sun-hwa in de armen van haar echtgenoot ligt en over diens schouder heen, in één prachtige beweging, Tae-suk weet te zoenen: de kus van het jaar. 'Soms valt het moeilijk uit te maken of de wereld een droom is of realiteit,' zo staat te lezen op de eindtitels. Kim Ki-duk kent het verschil allicht ook niet, maar zijn onwetendheid leidt wél tot wonderlijke cinema.