FILM★★★★☆
Borg McEnroe
Strakgespannen snaren, beresterke vertolkingen.
‘Quiet, please! Final set!’ Wimbledon, zaterdag 5 juli 1980. Op het gras van het Centre Court drukt een gespannen stilte. De Zweed, de kaken in opperste concentratie op elkaar geklemd, maakt zich klaar om te serveren. Er staat veel op het spel voor hem: hij kan het tennistoernooi voor de vijfde achtereenvolgende keer op zijn naam schrijven, een record. Aan de andere kant van het net houdt de Amerikaan, de donkere krullen samengehouden door een rode haarband, zich klaar om te retourneren. Ook voor hem is het erop of eronder: hij kan een einde maken aan de indrukwekkende zegereeks van zijn tegenstrever en zich voor de allereerste keer tot kampioen kronen. Tussen de witte krijtlijnen van het tennisveld dwarrelt het stof waar tennislegenden van worden gemaakt.
Borg en McEnroe. In de vroege jaren 80 vochten ze een aartsrivaliteit uit die niet hoefde onder te doen voor het iconische gekletter tussen Niki Lauda en James Hunt, Thomas Edison en Nikola Tesla, of Indiana Jones en René Belloq. De twee stonden bekend als tegenpolen: Borg, de ijskoude perfectionist zonder emotie, en McEnroe, de rebel met het ultrakorte lontje (check hoe enkele koerende duiven boven het Centre Court hem bijna doen ontploffen). Nu had regisseur Janus Metz hier een in puntkragen, wijde pijpen en eightiesmuziek verdrinkende trip van kunnen maken in de stijl van ‘Rush’, de geweldige Formule 1-film die inzoomde op de tweestrijd tussen Lauda en Hunt. Maar de cineast speelt – ook al zien we Borg op een gegeven moment rondbanjeren met een pas geschoten pels rond de schouders – liever z’n eigen spel: minder flashy, maar bedachtzamer en meer psychologisch geladen. Uiteraard zien we McEnroe geregeld in een theatrale colère schieten, maar daarnaast voel je Metz ook zoeken naar de kleine, ogenschijnlijk weinig betekenisvolle momenten die op de zielen van de twee kampioenen een onverwacht licht doen schijnen. Zoals in die mooie openingsscène, waarin de schuwe Borg (Sverrir Gudnason is een revelatie) zijn toevlucht zoekt in een koffiebar. Of zoals wanneer Borg en zijn verloofde op hun hotelkamer samen naar de livebeelden van een alweer luid tierende McEnroe (de voortreffelijke Shia LaBeouf) zitten te kijken. ‘Hij is duidelijk niet gefocust,’ zo werpt de verloofde schamper op. Het korte antwoord van de gebiologeerd toekijkende Borg daarentegen geeft aan dat hij McEnroe aan het doorgronden is: ‘Neen. Integendeel.’ Het is in die kleine scènetjes dat de film zich op een interessante piste begeeft, namelijk dat Borg en McEnroe niet zozeer tegenpolen dan wel zielsverwanten waren; twee mannen die in wezen kampten met krék dezelfde borrelende agressie. Het verschil: trachtte Borg zijn woede in te kapselen in een ondoordringbare ijslaag, dan liet McEnroe zijn frustraties net de vrije loop. U voelt het: wij waren méé met ‘Borg McEnroe’, zelfs al kunnen wij een ace niet eens onderscheiden van een dropshot. Tijdens de grote finale werd de span-ning zelfs zo ondraaglijk dat we het bijna niet konden laten om stiekem onze smartphone op te diepen en op Wikipedia al eens te gaan piepen wie uiteindelijk de winnaar zou worden. En wij die altijd dachten dat die Borg gewoon een handelaar in ondergoed was!