televisie★★★☆☆
Brandende kaarsen uitdelen bij het hoofdpodium: ‘Trainwreck: Woodstock ’99 toont waarom dat toch niet zo’n goed idee is
‘Woodstock zal nooit verdwijnen. Het had zijn eigen soort magie,’ vertelt Michael Lang, mede-organisator van de moeder aller muziekfestivals uit 1969, aan het einde van ‘Trainwreck: Woodstock ’99’. ‘Heeft onze editie van 1999 dat beeld beschadigd? Misschien een beetje.’ Een vrij eufemistische constatering nadat we zojuist zijn getrakteerd op videobeelden van een brandend festivalterrein, een vallende geluidstoren, ontploffende vrachtwagens en geplunderde winkels.
Waar de insteek van Woodstock 1969 three days of peace and music was, is het hogere doel van de revival in 1999 in New York simpeler: winst maken. Dus werd er zoveel mogelijk bezuinigd op locatie, faciliteiten en beveiliging - ‘Profit$tock’ is op een van de festivalmuren te lezen. Natuurlijk moest het verkeerd aflopen en deze driedelige Netflixdocumentaire trekt er tweeënhalf uur voor uit om de puinhoop in detail te ontleden. Dat is lang en ook wat onnodig: de eerste anderhalf uur horen we vooral mensen spreken over een ‘slecht voorgevoel’, ‘een voorteken’ en een ‘sfeer die snel zal omslaan’. Om niet te zeggen: ‘blijf verder kijken, want het wordt heus nog interessant.’
Lees ook
‘Één van de ranzigste en foutste festivals ooit’: de concerten die nooit plaatsvonden
Volgens de formule van vrijwel elke Netflixdocu, de slijtage is voelbaar, horen we geen verteller en komt er geen documentairemaker in beeld, maar verloopt de reconstructie uitsluitend aan de hand van archiefbeelden en talking heads. Wel uitstekend geselecteerde talking heads: festivalgangers van toen, mensen uit de organisatie, journalisten, optredende artiesten als Korn, Bush en Fatboy Slim, en festivalbazen Michael Lang en John Scher. Die laatste werpt zich grandioos op als de slechterik van het verhaal, een door geld beluste muziekpromotor die alle schuld van de catastrofe bij anderen legt: de omstandigheden, de bezoekers en, altijd een goed idee, die klootzakken van Limp Bizkit.
Nog beter is het archiefmateriaal waaruit de makers van ‘Trainwreck: Woodstock ‘99’ konden putten. Op het festivalterrein liepen destijds meerdere cameraploegen rond, onder meer MTV pakte groot uit, zodat de broeiende escalatie minutieus in beeld kan worden gebracht. Extreme hitte die de festivalgangers vloert, vrouwen die massaal hun borsten ontbloten, hitsige dronken mannen, bergen afval die blijven liggen, waterkranen die niet meer werken, belachelijke prijzen in de eet- en drankkraampjes (de prijs van een flesje water stijgt gedurende het festival van 4 tot 12 dollar), en vooral het waanzinnige plan om op de slotavond aan het hoofdpodium kaarsen uit te delen aan de mensenmassa om een statement tegen wapengeweld te maken. Diezelfde kaarsen zouden vervolgens alles in brand zetten.
Tot verrassende conclusies leidt het allemaal niet. Dat hebzucht slecht is en Limp Bizkit een rotband, wisten we natuurlijk al. Her en der wordt voorzichtig geraakt aan diepere gronden als het nihilisme van eind jaren ‘90, de verkrachtingscultuur op het festivalterrein en de totale commercialisering van muziekbeleving, maar echt gegraven wordt er nooit. Een bredere context of parallelen naar andere festivalflops, denk ‘Fyre’ of ons eigen ‘Vestiville’ in Lommel, onbreken ook.
‘Festivalbezoekers kun je niet uitkiezen, soms blijken het assholes,’ concludeert Michael Lang. Festivalorganisatoren kun je helaas ook niet kiezen. Begin dit jaar, drie maanden na de opnames van deze documentaire overleed Lang. De geest van de originele Woodstock bleek 23 jaar eerder al gestorven.