Televisie★★★★½
Die hadden we niet zien aankomen: ‘The Baby-Sitters Club’ op Netflix is écht heel goed
‘The Baby-Sitters Club’ is gemaakt voor 13-jarige meisjes die zich herkennen in de hoofdpersonages die een babysitservice opstarten, en voor hun moeders die de originele boeken van Ann M. Martin hebben verslonden toen die in de jaren 1980 en 1990 verschenen. Dat betekent dat deze man van middelbare leeftijd die nooit een letter van Martin las ongeveer even hard tot de doelgroep behoort als Marc Van Ranst tot die van de nieuwsbrief van de Vereniging voor Homeopathie.
Toch vormen de tien afleveringen van het eerste seizoen samen de warmste, slimste, meest ontroerende, ja zelfs simpelweg beste vijf uur televisie die de afgelopen weken op mijn scherm is gepasseerd. Zoals Jozef Stalin zei toen hij vernam dat de Duitse troepen, nog geen twee jaar nadat hij met Adolf Hitler een niet-aanvalsverdrag had gesloten, de Sovjet-Unie binnen waren gevallen: ‘Dat had ik niet zien aankomen.’
‘The Baby-Sitters Club’ heeft natuurlijk de schijn tegen. Het verhaal over Kristy die, nadat haar moeder voor een avondje uit tevergeefs een oppas heeft gezocht, op het idee komt om enkele vriendinnen op te trommelen en hun diensten aan te bieden, is vederlicht, en Stoneybrook, het pastelkleurige stadje waar alles plaatsvindt, lijkt zo uit ‘The Truman Show’ te komen. Maar onder het vrolijke uiterlijk zit verrassend veel diepgang: dit mag dan geen donker, prestigieus drama vol gekwelde personages zijn, het verdriet waar tieners mee kunnen kampen reist niet in een wijde boog om Stoneybrook heen. Veel van de jonge personages komen uit een niet-traditioneel gezin, omdat, zoals in het geval van Kristy, de vader met de noorderzon is vertrokken, of omdat, zoals bij Mary Anne, de moeder is gestorven. De gevoelens die daaruit voortkomen, de verlatingsangst of het gemis, dienen niet als opstapje naar een gemakkelijke plotwending of melodramatische ontwikkelingen, maar worden gewoon serieus genomen.
Dit is namelijk een serie voor kinderen die noch de intelligentie van die kinderen, noch die van meekijkende volwassenen beledigt, wat van ‘The Baby-Sitters Club’, naast precies het tegenovergestelde van ‘FC De Kampioenen’, een erg zeldzaam goed maakt. Thema’s als prille verliefdheden, pestgedrag, de eerste menstruatie, een jongetje dat liever een meisje wil zijn, volwassenen die hertrouwen tot zelfs het trieste lot van de Japanse Amerikanen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in concentratiekampen zaten: ze worden allemaal naadloos in de verhalen verwerkt, en de schrijvers slagen erin om zo goed als altijd de juiste toon aan te slaan. De reeks is grappig (Mary Anne die haar kledingstijl omschrijft als die van ‘de oudste peuter of de jongste bejaarde ter wereld’), empathisch en moeiteloos divers, en vaak oprecht ontroerend, zonder dat ze sentimenteel of melig wordt. Als u bij de aflevering waarin Stacey moet onthullen waarom ze precies uit New York naar Stoneybrook is verhuisd niet minstens een kleine krop in de keel krijgt, gaat u misschien beter eens bij de huisarts langs om te checken of u tijdens de lockdown niet per ongeluk Jean-Marie Dedecker bent geworden.
‘Ik wil geen lid worden van een club die mij toelaat’, zo zei de Amerikaanse komiek Groucho Marx ooit. Voor ‘The Baby-Sitters Club’ zou misschien zelfs hij een uitzondering maken.