In memoriam
Jean-Paul Belmondo, de antiheld met de grote neus, groeide uit tot het toonbeeld van cool
Tijdens een bokswedstrijd in zijn jeugd had hij zijn neus gebroken, maar dat hinderde niet. Jean-Paul Belmondo groeide in de jaren zestig uit tot een van de grootste Franse filmsterren. Maandag overleed hij in zijn woonplaats Parijs, op 88-jarige leeftijd.
Onvergetelijk was Belmondo in ‘À Bout de Souffle’ (1960) waarmee hij aan de zijde van regisseur Jean-Luc Godard een nieuwe fase in de Franse cinema inluidde: de ‘Nouvelle Vague’. ‘À Bout de Souffle’ – in 1955 voorafgegaan door Agnès Varda’s ‘La Pointe-Courte’ – was een lowbudgetfilm die in vier weken tijd was opgenomen, los van het ouderwetse, trage, dure productiesysteem.
Nonchalant liet hij een sigaret bungelen in zijn mondhoek
Het leverde een heerlijke, radicale, innovatieve film op waarmee Belmondo zijn grote doorbraak beleefde. Hij speelde Michel, een kleine boef die een auto steelt, een agent neerschiet en in Parijs gaat schuilen bij zijn Amerikaanse liefje (Jean Seberg), althans dat hoopt hij, dat hij bij haar veilig is.
Belmondo, die naar voorbeeld van Humphrey Bogart nonchalant een sigaret in zijn mondhoek liet bungelen, was begin jaren zestig het toonbeeld van cool. Zijn optreden leverde zelfs een neologisme op: belmondisme. Daarmee werden niet alleen de fysieke kwaliteiten beschreven maar ook de charmes en het aanstekelijke temperament van de Franse vedette, de antiheld met de grote neus en de gulle lach.
Belmondo werd geboren in de Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine. Zijn vader was de bekende beeldhouwer Paul Belmondo, en toen senior ging doceren aan de Academie voor Schone Kunsten in Parijs vestigde het gezin zich aan de Rive Gauche tussen de andere kunstenaars. Belmondo overwoog nog om bokser of voetballer te worden, maar ging uiteindelijk drama studeren. Midden jaren vijftig raakte hij aan films verslingerd. Zijn succesvolle optreden in ‘À Bout de Souffle’ was het startschot van een filmcarrière die zestig jaar zou duren, en die hem iconische status zou verlenen.
Belmondo wilde iets anders
Grote regisseurs stonden voor hem in de rij. Met Jean-Pierre Melville maakte hij drie films waaronder het aangrijpende 'Léon Morin’, ‘Prêtre’ (1961) waarin hij een jonge priester speelt die tijdens de oorlog een relatie krijgt met een getrouwde vrouw (Emmanuelle Riva). Een jaar later volgde Melville’s grandioze misdaadfilm ‘Le Doulos’. Ook zou Belmondo terugkeren bij Godard die hem in de jaren zestig paarde aan zijn geliefde Anna Karina in ‘Une femme est une femme’ en ‘Pierrot le Fou’.
Er volgden films met François Truffaut, Alain Resnais, Claude Chabrol en Louis Malle, allemaal grote namen in de Franse cinema, maar Belmondo wilde iets anders. Hij verruilde het arthouse-circuit al snel voor het commerciële filmbedrijf. Hij bekwaamde zich in komedies en avonturenfilms waarin hij zijn stunts liefst zelf uitvoerde. Zo groeide hij in de jaren zeventig uit tot de grootste kassamagneet van Frankrijk. Denk aan de avonturenfilm die hij met Françoise Dorléac maakte, ‘That Man from Rio’, of de James Bond-parodie ‘Le Magnifique’. Ook was hij te zien tegenover die andere grote Franse filmster, Alain Delon, in de gangsterfilm ‘Borsalino’. In het Robin Hood-achtige ‘Cartouche’ viel Claudia Cardinale voor hem in katzwijm, naturellement.
Van de beroerte die Belmondo in 2001 trof, herstelde hij niet helemaal. Eén kant van zijn gezicht raakte blijvend verlamd. Toch maakte hij in 2008 nog een film, zijn laatste: ‘Un Homme et son Chien’. Belmondo heeft witte haren en loopt met een stok, hij speelt een man die alleen nog gezelschap heeft van zijn hond.
(Trouw)