Film★★★☆☆
Na drie afslachtingen in de nieuwe ‘The Texas Chainsaw Massacre’ op Netflix denk je: ‘Ok, boomer, stop maar met zagen, ook in die botten’
Als ‘The Texas Chainsaw Massacre’ uit 1974 vandaag nog steeds in bloedrode letters geboekstaafd staat als horrorklassieker, dan komt dat hoofdzakelijk doordat het één van de weinige horrorfilms is die - zelfs nog méér dan ‘Jaws’ of ‘The Exorcist’ - bij het massaal opgekomen bioscooppubliek doodsangst wist op te roepen; echt, pure, bloedstollende doodsangst.
Regisseur Tobe Hooper had dan ook een horrorfilm gemaakt die niet zozeer streefde naar nagelbijtende spanning, maar naar een hoge graad van welhaast documentair realisme: ‘The Texas Chainsaw Massacre’, waarin vijf Texaanse jongeren aan de genade zijn overgeleverd van een familie van gestoorde kannibalistische gekken die mensen aan vleeshaken plegen te hangen en het vlees van hun slachtoffers in hun zelfgemaakte saus draaien, was shockerend omdat de gruwel er akelig écht uitzag. Én omdat Leatherface, de zoon des huizes, met die ronkende kettingzaag en dat masker van slordig aaneengenaaide gezichtshuid een schrikwekkende verschijning was die achteraf terugkeerde in je nachtmerries.
Sindsdien zijn er diverse remakes en reboots verschenen die de rauwe shockfactor van ‘The Texas Chainsaw Massacre’ probeerden te evenaren, maar zo angstwekkend als het origineel uit 1974 zal geen enkele horrorfilm ooit nog worden: het publiek is - onder meer dankzij kassuccessen als ‘Scream’ en ‘I Know What You Did Last Summer’ - inmiddels zó gewend geraakt aan de regels en de codes van het slashergenre dat het gewoonweg mission impossible is geworden om die doodsangst nog op te roepen.
Ook het spiksplinternieuwe, uitsluitend op Netflix te vinden ‘Texas Chainsaw Massacre’, waarin die goeie ouwe Leatherface z’n kettingzaag nog eens op gang mag trekken, zal net als ‘Leatherface’ (2017), ‘Texas Chainsaw 3D’ (2013), ‘The Texas Chainsaw Massacre: The Beginning’ en al die andere spin-offs wel weer snel uit het geheugen verdwijnen: we telden wel enkele goeie kills, maar over het geheel genomen zijn de slachtpartijen te tam en te braaf en te weinig shockerend om de hardcore slasherfans een memorabele kijkervaring te bezorgen. Of wij dan uitsluitend kijken naar de kwaliteit van de moordpartijen, zo horen wij nu iemand met opgetrokken wenkbrauwen vragen. Ja, eigenlijk wel: tijdens slasherfilms dient men niet te letten op de fotografie, op de acteerprestaties (die zijn bijna altijd luizig) of op de innerlijke drijfveren van de hoofdpersonages, maar bijvoorbeeld wél op - we zeggen maar iets - de stootkracht waarmee de killer z’n vleesmes door de opperhuid en de vezels van z’n slachtoffers jaagt. En wat dat betreft zitten er in ‘Texas Chainsaw Massacre’ zoals gezegd wel enkele hoogst bevredigende momenten, zoals wanneer Leatherface de hand van een flik als een twijgje van diens voorarm breekt en je in een fractie van een seconde de scherpe botten uit het stompje ziet steken. Waarna, in een detail dat elke rechtgeaarde slasherfan wel zal kunnen waarderen, Leatherface in een moment van briljante improvisatie diezelfde scherpe botten gebruikt om de flik verder dood te steken. Cool!
‘Wacht even,’ zo horen wij opnieuw iemand vragen, ‘Jij ontleent dus plezier aan scènes waarin mensen op hoogst gruwelijke wijze om het hoekje worden geholpen?’ Wel, euh, ja: zo is dat. Aan Ebenezer, ons neefje van zeven jaar oud, zouden we ‘Texas Chainsaw Massacre’ uiteraard niet laten zien: ukken zijn namelijk nog niet in staat om een onderscheid te maken tussen wat echt is en wat niet. Slasherfans daarentegen wéten dat ze naar een film zitten te kijken, wéten dat die botten eigenlijk van rubber zijn gemaakt en wéten dat er op de set weer kwistig met vals bloed werd rondgegaan (en de volwassen slasherfan die het onderscheid tussen fictie en realiteit níet kan maken, en die na het zien van iets als ‘Texas Chainsaw Massacre’ de drang voelt om zélf naar de kettingzaag te grijpen, wel, die is rijp voor het gesticht).
Soit: het grijnslachverwekkend hoogtepunt is natuurlijk de scène waarin Leatherface met de kettingzaag in de aanslag op een feestbus stapt waar enkele verwaande stadsjongeren (‘Gentrification-klootzakken,’ zo noemt één van de lokale rednecks hen) in een vloed van loungemuziek van cocktails staan te nippen. Wat we hier in wezen zien, zo maakten wij ons de bedenking terwijl Leatherface z’n kettingzaag als een soort ijzeren fallus uit de schaamstreek van een spartelende jongen laat priemen, is een boomer (Leatherface dus) die op bloederige wijze afrekent met de millenials die zijn rust komen verstoren.
Meer dan twee, drie heuglijke afslachtingen heeft ‘Texas Chainsaw Massacre’ evenwel niet te bieden, en tijdens de aftiteling dachten wij dan ook: ok, boomer, stop nu maar met zagen.