Televisie★★★½☆
Net toen een hartmassage voor Flor Decleir zich opdrong in ‘Scheire en de schepping’, kreeg hij profetische trekjes
Tijd is relatief: een aanname die Lieven Scheire ongetwijfeld probleemloos kan toeschrijven aan Albert Einstein, en die ervoor gezorgd heeft dat, hoewel je kon zweren dat het luttele etmalen betrof, er maar liefst zeven jaar verdampte sinds ‘Scheire en de schepping’ voor het laatst aan het scherm voorbijtrok. Hoewel ik er altijd een schatplichtigheid aan het Britse ‘QI’ in gezien heb, wist ‘Scheire en de schepping’ vóór dat ontijdige opdoeken toch een zeker eigen elan te geven aan het principe van het panelprogramma, een al bij al uitgewoond genre dat er voor mijn part de voorbije zeven jaar niet minder uitgewoond op geworden is. Dat was toen al geen kleine verwezenlijking.
Sindsdien heeft Scheire, zelfs op concurrerende zenders maar telkens zonder schepping, zich ook in andere programma’s onvermoeibaar getoond in zijn missie om de wetenschap knuffelbaar te maken. Evenwel nooit meer met hetzelfde succes, wat er ongetwijfeld toe heeft bijgedragen dat ‘Scheire en de schepping’ thans weer te zien is in ongewijzigde vorm. De betrokkenen zijn wat ouder, want ook relatieve tijd trekt sporen, en onder de panelleden is er her en der gestoelendanst, maar verder voelde het weerzien vertrouwd.
Dinsdag laatstleden kregen we zo te maken met Otto-Jan Ham, radiomaakster Esther Nwanu, Lukas Lelie en Flor Decleir. Die laatste werd door Scheire onthaald met een taalkundig weetje, want uiteindelijk is taalkunde óók wetenschap. Flor, leerden we, is in het Nederlands tevens de schimmellaag op een vat wijn. Sherry, meer bepaald. ‘Het verbaast me niet,’ reageerde Decleir, droog als desbetreffende sherry. Laat ik het, zonder me te willen verliezen in al te verregaande anekdotiek, nog even verder over Flor Decleir hebben, die ondanks zijn zelden uitslaande enthousiasme toch smaakmaker was in deze aflevering. Mijn kop eraf als er geen deskundige bestaat die dat fenomeen bevattelijk weet te maken tegenover leken. Misschien in een latere aflevering.
Toen Scheire zijn panel gelastte de herkomst van een bepaalde fluittoon te raden, lag Decleir plots onbeweeglijk met het aangezicht op tafel. Zijn quizmaster keek zorgelijk, zag mogelijk al op tegen de hartmassage, maar toen veerde Decleir recht en sprak hij resoluut, als door profetie ingegeven: ‘Kikker!’ Het geluid bleek een snurkende kolibri, maar dat drukte de pret niet, want ondertussen wist je toch maar mooi hoe dát klonk. Bijleren mag in dit programma, als het al niet wenselijk is, wat Decleir er ook toe bracht de kijker te wijzen op het bestaan van ‘De vernederaar’. De eveneens teruggekeerde Googleman, even onstoffelijk als voorheen maar eeuwig begiftigd met breedbandverbinding, snorde dat kleinood in geen tijd op: het bleek een hulpstuk dat de testes vastbindt aan de benen, bedoeld voor gebruik in sadomasochistische middens, waar gezelligheid altijd de betrachting is.
Dat Decleir, telg van een vermaard acteursgeslacht die je puur op uiterlijk zou thuisbrengen als verdeler van stenen tafelen, bekend was met De vernederaar, en misschien de werking ervan wel aan den lijve ondervonden had, sterkte me in de overtuiging dat de homo universalis vooralsnog niet uitgestorven is in onze contreien. Zulke gedachten vind ik vermakelijk.