filmfestival cannes
Nog nooit waren Belgen zo dominant in Cannes: ‘Als producent zou je ze soms iets willen aandoen, omdat het nooit goed genoeg is’
Nooit eerder waren Belgische filmmakers zo dominant aanwezig in Cannes. Maar hoe kunnen we dat succes verklaren? Producenten en regisseurs leggen het uit: ‘Wij beseffen dat gedurfde keuzen óók een publiek bereiken.’
Een hele flank van het festivalpaleis in Cannes, ook bekend als de bunker, is bekleed met metershoge afbeeldingen van de nieuwste speelfilms uit heel België. ‘Kost een fortuin’, zegt Christian De Schutter, manager van Flanders Image, het exportbureau van de Vlaamse cinema. ‘Maar het valt meer op dan wat advertenties in de buitenlandse filmbladen.’ Hij is vroeg op de ochtend van de eerste festivaldag al in de weer met internationale sales-agenten die langskomen bij het strak gestroomlijnde Belgische paviljoen in een hoek van het paleis. Ook daar hangen de plakkaten, met een recordaantal selecties voor het officiële programma. Vier titels springen eruit. ‘Close’, een drama over de intieme vriendschap tussen twee 13-jarige jongens van het naar de Palmcompetitie gepromoveerde Vlaamse supertalent Lukas Dhont die hier in 2018 furore maakte met zijn debuut ‘Girl’. ‘Rebel’, de met het middernachtelijke ereplekje in het programma beloonde ‘persoonlijke’ film over Vlaamse Syriëgangers van het succesduo Adil El Arbi en Bilall Fallah, dat voor het festival even tijd vrijmaakt van de opnamen van hun volgende Hollywoodproductie ‘Batgirl’. Dan de eveneens voor de Gouden Palm opgaande Italiaanse romanverfilming ‘De acht bergen’ / ‘Le otto montagne’ van de gevierde cineast Felix Van Groeningen én diens regisserende echtgenote Charlotte Vandermeersch. En tot slot de vooraf meest gegarandeerde Cannes-selectie ‘Tori et Lokita’, een sociaal drama over twee naar België getrokken Afrikaanse vluchtelingen van de broers Jean-Pierre en Luc Dardenne. De Waalse veteranen en tweevoudig Gouden Palmwinnaars, die vanaf de postindustriële gronden rondom Luik een heel eigen zuil optrokken in de wereldcinema.
Lees ook
Op setbezoek bij Felix Van Groeningen en Charlotte Vandermeersch: ‘Een lokale boer heeft onze acteur naar huis gemot’
Adil El Arbi en Bilall Fallah: ‘Mensen hier denken te wit. Dezelfde acteurs en actrices krijgen steeds dezelfde rollen’
Rundskop
Twintig jaar geleden, toen De Schutter voor het eerst in Cannes een standje bemande, kreeg hij als advies mee zich ‘een beetje verdekt’ op te stellen. Er was toch nauwelijks buitenlandse belangstelling voor de Vlaamse cinema. Tom Barman had wel kort tevoren een deur ingebeukt met ‘Any Way the Wind Blows’, zijn vrije en speelse mozaïekfilm uit 2003 over het leven in Antwerpen. In een bij zijn film verstrekte ‘intentieverklaring’ mopperde de dEUS-zanger en gesjeesde filmacademie-student op de Vlaamse films: ‘Zelden herken ik mezelf of mijn leefwereld, het frustreert me dat ik daarvoor naar Spaanse, Franse of Deense films moet grijpen.’ Ook was het Vlaams Audiovisueel Fonds net opgericht, dat werk beloofde te maken van de filmcultuur. Daarna begon een lange klim. Michaël R. Roskams veehormonen-misdaaddreun ‘Rundskop’ (met Matthias Schoenaerts) was een mijlpaal in 2011. Zo ook Van Groeningens verpletterende muzikale gezinsdrama ‘The Broken Circle Breakdown’, van een jaar later. Beide films werden genomineerd voor een Oscar en tilden de carrières van de regisseurs (ook) naar Hollywood.
Inmiddels (met een onderbreking van de covid-jaren) reizen er jaarlijks zo’n 150 contacten van allerlei buitenlandse filmpartijen af naar Vlaanderen, om daar drie dagen lang kennis te maken met nieuwe Vlaamse films, series en hun makers. De door De Schutter uitgenodigde gasten worden ondergebracht in een luxueus hotel en krijgen goed te eten en drinken. Naast de programmeurs van internationale festivals behoren ook de scouts van streamers als Netflix en Amazon tot de genodigden. Spanje doet het ook zo: jaarlijks drie dagen een geheel verzorgde expo in Malaga. Vlaamse regisseurs horen in het buitenland geregeld: die De Schutter is goud waard. Maar de olieman van de Vlaamse cinema wil zijn aandeel relativeren. ‘Ik kan er een mooie strik omheen doen. Maar als wat in de doos zit tegenvalt, zal men de film niet uitkiezen.’
Vlaamse golf
Dirk Impens (64) moet zo ongeveer de meest gekwalificeerde man zijn om iets te zeggen over de bloei van de Belgische cinema. ‘Hoed u voor verklaringen’, waarschuwt de producent van alle Vlaamse films van Van Groeningen en die van Dhont. ‘Het zou te mooi zijn om dit toe te schrijven aan vruchtbare grond of zo, het Vlaamse beleid. Nee, zoiets komt in cycli. O, het gaat goed! O wacht, nu gaat het slecht! En dan wordt anderhalf jaar verder weer de nieuwe nouvelle vague flamande ontdekt. Ik ben blij met de selectie voor Cannes van Lukas, voor wie ik de film produceerde. En ook blij voor de Belgische concullega’s. Maar op de eerste plaats komt, by far, het talent van die mensen.’
Impens was in de jaren negentig ook producent van de eerste films van de Dardennes. ‘Die leken nog nergens op. Maar ze móésten ze maken om dat in te zien. Daarna regisseerden ze ‘La promesse’, fantastische film. Wallonië was echt niet het aardse paradijs voor een filmproductie. Toch lukte het ze, omdat ze supergetalenteerd zijn en hun eigen stem volgden. Met Felix en Lukas is het ook zo. En ik zal iets ouderwets zeggen: ze werken bijzonder hard en zijn nooit tevreden. Als producent zou je ze soms wel wat willen aandoen, omdat het nooit goed genoeg is. Is dat een gevolg van beleid? Ik vind van niet. Maar laat ik toch de strengheid van het Vlaamse fonds noemen, die is wel goed: dat je van de 23 projecten 17 naar huis stuurt. Sorry, niet goed genoeg. Klinkt paternalistisch, maar ik heb daar groot respect voor. Die 17 filmmakers zullen je vervloeken, dat moet dan maar.’
Felix Van Groeningen (44) kan zich – met plezier – verbazen over de generatie ná hem. ‘Toen ik studeerde was een film máken al iets, iets wat u sowieso niet voor uw dertigste deed. Nu is het van: je maakt een film en je gaat er mee naar Cannes, of naar de Oscars. Anderen doen het, dus daar gaan wij ook voor.’
Charlotte Vandermeersch (38): ‘Er schuilt wel een klein gevaar in het denken dat talent er zomaar is, gewoon even opstaat. Jonge makers moeten de kans krijgen zich te ontwikkelen. Niet iedereen kan zoals Lukas een eerste film maken en meteen zo’n parcours in de filmwereld afleggen.’
Adil El Arbi (33) vergelijkt Vlaamse filmmakers met de Rode Duivels, het nationale voetbalteam. ‘Dat er ineens een gouden generatie opstaat, waar de volgende generatie zich dan aan optrekt. Voor Bilall en mij begon het bij Van Groeningen en Roskam, die Oscarnominaties. Dat gaf ons het gevoel dat er écht iets mogelijk was. Voor die tijd waren Vlaamse films of resoluut commercieel, of resoluut arthouse.’
Als filmstudent maakte Lukas Dhont (31) de making-ofs van films van Felix van Groeningen. ‘Ik ben opgegroeid op zijn sets. Ik zag zijn talent, hoe hard hij werkte. Voor het eerst stond ik zo dicht bij een regisseur: Felix liet dat toe. Ik stond naast hem en hoorde hoe hij de dingen aanpakte: die enorme gedrevenheid waarmee hij naar iedereen communiceert. Niet alleen naar zijn acteurs, maar ook naar costumiers die op de set kwamen.’
Vlaamse filmmakers lijken vertrouwd met de artistieke kant van het filmmaken, en misschien is dat de reden waarom wij het nu zo goed doen op de internationale markt. ‘Ik heb het gevoel dat bij ons het besef is ontstaan dat je ook een publiek kunt bereiken als je meer gedurfde keuzes maakt’, zegt Van Groeningen. ‘Misschien heeft dat zich verspreid in Vlaanderen. Ha, als een virus of zo. Al worden er bij ons ook veel films gemaakt die heel doorsnee zijn.’
(Volkskrant)
Ook op Humo
Advocate Christine Mussche: ‘Als ik Bart De Pauw had verdedigd, dan was hij nu al jaren weer mooie televisie aan het maken’
De woede bij VRT: ‘Dé vraag die bij het personeel leeft, is: wat gaan wij nog maken?’