televisie★★★½☆
Onze inpandige voyeur toont zich nog altijd erg opgewekt als ‘De rechtbank’ weer terug is
Over een jaartje of twee, wanneer ik in mijn hoedanigheid als vijfde wiel aan de vierde macht voor het langverwachte volkstribunaal zal verschijnen voor mijn vele wandaden (‘volksverlakkerij, ‘oïkofobie’, ‘lachen met Tom Waes’), zal ik niet nalaten om de zittende grootinquisiteur te wijzen op mijn rechten als beklaagde. Niet dat ik bijstand zal eisen van een advocaat, een effectiever glijmiddel voor tijdens de onvermijdelijke naaktfouille, of een grotere maat handboeien. Nee, ik zal erop staan dat er ook een cameraploeg aanwezig is tijdens de rechtsgang, want zo heb ik het namelijk keer op keer gezien op tv.
In de eerste plaats in ‘De rechtbank’, het programma dat zich het hardnekkigste heeft gekweten van zijn taak om het volk te leren dat er in dit land op vlak van gerechten méér bestaat dan mosselen-friet, waterkonijn met pruimen, en gegaarde raap.
De eerste aflevering van het twaalfde seizoen - gevoelsmatig had het ook om een veelvoud kunnen gaan - was als vanouds een weerzien met een bonte keur aan potentiële bajesklanten, van verkeersovertreders met te zwaar schoeisel tot lieden die, gedreven door een onverklaarbare razernij, een agent in de wapenstok hadden getrapt. Deze keer merkte ik echter ook een bijkomend thema op, want nu konden we vanop een geprivilegieerde positie, gluren zonder begluurd te worden, ook zittingen meemaken van instituten als het Vlaams Sporttribunaal, en de Kamer Discriminatie en Racisme, een rechtsorgaan dat aan het corpulente lijf bungelde van de Koninklijke Belgische Voetbalbond.
Een lokale speler die tijdens de match de scheidsrechter onheus had aangesproken op diens Aziatische oorsprong, mocht het komen uitleggen voor dat laatste tribunaal. Het slachtoffer was eerder al eens het onderwerp geweest van een racismezaak, vernamen we, maar deze keer was hij niet opgedaagd. Dat vond de voorzitter van de Kamer naar eigen zeggen jammer, want zo kon hij het slachtoffer ook geen hart onder de riem steken. Nu ja, zulke eerdere steunbetuigingen hadden anders ook niemand ontraden om de man deze keer voor ‘spleetoog’ uit te maken: mogelijk had de afwezige intussen gewoon een realistischer beeld opgedaan van de slagkracht van een orgaan als de Kamer Discriminatie en Racisme, een ongetwijfeld lovenswaardige poging tot zelfregulering die ik op basis van deze beelden nu ook weer niet onmiddellijk als meer zou karakteriseren dan een formeel ingeklede pot welles-nietes.
Van zelfregulering moet je vooral geen wonderen verwachten, denk ik. Dat gevoel kreeg ik ook toen het Vlaams Sporttribunaal zich boog over de klacht van een achttienjarige die binnen zijn basketbalteam op overmatige, en vooral onfatsoenlijke aandacht kon rekenen van zijn ploegverantwoordelijke. Die laatste droeg onder de spelers de twijfelachtige reputatie om net tijdens het douchen altijd wat verloren te zijn in de kleedkamer: een gewoonte die mettertijd normaler werd bevonden dan toepasselijk. Tijdens een uitstap was het echter ook tot ongewenste aanrakingen gekomen volgens het slachtoffer, maar tijdens de tuchtzitting, waarop de vermeende dader niet aanwezig was, werden we eraan herinnerd dat het Sporttribunaal geen straffen kon uitspreken, en zich in de plaats moest behelpen met sportieve tuchtsancties. Op slag vroeg ik me af waarom ik deze keer niet gewoon naar een zitting van een échte rechtbank zat te kijken, en ik hoopte vurig dat zo’n tuchtsanctie door een sporttribunaal nog complementair zou blijken met bijvoorbeeld een orgaan als een correctionele rechtbank. Die zien naar verluidt wel vaker zedenzaken. Voor ik het vergeet: de beklaagde was ook nog actief bij een voetbalclub.
Mijn inpandige voyeur toont zich nog altijd erg opgewekt als ‘De rechtbank’ weer terug is. Echte vrienden worden we wellicht nooit, maar na twaalf seizoenen begrijp ik ‘m al een beetje beter.