TELEVISIE★★★★☆
Tijdens ‘Hi my name is Jonny Polonsky’ wilden we soms weglopen, net als Otto-Jan
De Amerikaanse rocker Jonny Polonsky leek het in 1996 heel even te gaan maken. Hij werd ontdekt door Rick Rubin (Johnny Cash, Red Hot Chili Peppers en vele, vele anderen) en toerde door Europa in het voorprogramma van Frank Black, beter bekend als Black Francis van de Pixies. Otto-Jan Ham hoorde zijn debuut in een Brusselse platenzaak, en werd op slag verliefd. Bijna 25 jaar later besluit hij Polonsky te contacteren en hem naar België over te vliegen. Om twee weken op tour te gaan en hem zo – eindelijk! – eens echt onder de aandacht van de mensen te brengen.
In de fraaie documentaire ‘Hi my name is Jonny Polonsky’ (StuBru & Canvas) zien we hoe dat afloopt. Ham springt erin met de hem kenmerkende energie. Hij werpt zich op als tourmanager en heeft zeven shows voor Jonny geregeld, waaronder een in Amsterdam. Toegegeven, de ene zaal is al wat fraaier dan de andere. Sterker: de meeste shows spelen zich af in bars, maar wat de pret niet mag drukken: ze zijn allemaal betaald, zo verzekert hij Jonny nadat hij hem heeft opgehaald. Jonny logeert voorts twee weken in Hams huis. Dat hij daar zijn familie van is vergeten te verwittigen levert direct een prachtige oneliner van zijn vriendin op (die sowieso de stiekeme ster van de docu blijkt): ‘maar is dat dan gene rare? Ik wil daar niet alleen bij thuis zijn.’ Dat blijkt gelukkig mee te vallen, maar een beetje awkward wordt het wel. Jonny lijkt te leven op een dieet van zwarte thee (zelf meegebracht!), flessen mineraalwater en roerei. Weinig rock-‘n-roll-factor dus, iets wat Ham verbaast en ook wel een beetje teleurstelt. Wel pikt Jonny direct de geweldige oranje Chet Atkins-gitaar van Otto-Jan in. Zo is hij dan ook wel weer.
‘Hi my name is Jonny Polonsky’ is een dubbelzijdig portret. Enerzijds raken we bekend met de muziek van Polonsky, die nooit is gestopt met platen maken. In de film reageren mensen als Stijn Meuris en Isolde Lasoen enthousiast op zijn songs. Het is dan ook redelijk potente indierock, ergens halfweg Ween en The Afghan Whigs. De persoon Polonsky leren we niet kennen. Jonny is een typische Amerikaan: beleefd, op de vlakte. Zelfs na een gênante show in Amsterdam, waar hij als dreinende kleuter gitaar speelt, zegt hij: ‘yeah, i liked it’. Op dat moment is de plaatsvervangende schaamte van de beruchte film over thrashmetalband Anvil niet ver weg.
Gelukkig is het óók een film over Otto-Jan Ham. Ham, die altijd lijkt te stresseren en aandoenlijk in zijn ogen begint te wrijven als hij het niet meer weet. En: zijn hand duidelijk overspeelt als hij voor de laatste show een band regelt, met daarin Lasoen, Frank Vander Linden en hijzélf op bas. Al bij ‘OJ’ thuis komen Polonsky en Ham erachter dat hij er eigenlijk geen klote van kan. Als hij bij de soundcheck in Leuven terecht wordt gewezen door Jonny, op een toch wel wat nare manier, loopt hij even weg. Ik als kijker wilde op dat moment ook wel even weg lopen. En dat is nog niks vergeleken bij de passage als Jonny na afloop in de bus ongetwijfeld per ongeluk in zijn ziel laat kijken: ‘the whole set was a mistake’. Je ziet Hams hart een beetje breken.
De mooiste scene zit in het midden. In een van de pot gerukt tafereel (met het geweldige ‘Carpet Crawlers’ van Genesis als soundtrack) verdwijnt Jonny bij een wegrestaurant, om een steak te eten. Ham kan eindelijk even lachen om zijn constante pogingen een zinkend schip varende te houden. Het voelt als een bevrijding.
Deze film vertelt uiteindelijk het verhaal van een dagdroom die veel muziekfans nooit zullen kunnen realiseren: optrekken met je ‘held’ en zelfs met hem optreden! Living the dream, zou je denken. In de praktijk komt het vooral neer op veel spraakverwarring en de onhandige pogingen elkaar toch te begrijpen. Of zoals Otto-Jan op het eind scherp concludeert: ‘soms zit er niet zo veel verschil tussen goede bedoelingen en een slecht idee’. Als Polonsky weer naar Amerika is gevlogen geeft Ham tegen zijn vrouw toe dat hij opgelucht is. En dat ontroerde me. Deze film toont dat we allemaal proberen er iets van te maken, dat we daarin geregeld falen, soms slagen en dat het vaak wat in het midden hangt. En dat is helemaal niet erg.
Lees ons interview met Otto-Jan Ham over zijn docu: ‘Vreselijk ontnuchterend’